Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-12-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:7884, AWB - 14 _ 5383

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-12-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:7884, AWB - 14 _ 5383

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
8 december 2015
Datum publicatie
11 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:7884
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5383

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en boete

Onjuiste adressering van hoorformulier en vooraankondiging boete leidt tot schending van hoorrecht en vernietiging boete.

Naheffingsaanslag MRB terecht opgelegd nu aan informatie van RDW en de site van de Belastingdienst niet het in rechte te honoreren vertrouwen kan worden ontleend dat een keuring van een geschorste auto leidt tot opheffing van de schorsing voor de MRB.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 14/5383

uitspraak van 8 december 2015

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (Portugal),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 11 januari 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van € 1.716 alsmede de daarbij bij beschikking vastgestelde verzuimboete van € 1.716 (aanslagnummer: [aanslagnummer].Y.1.90001).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote en namens de inspecteur [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

bepaalt dat de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslag in stand blijven;

-

vernietigt de boetebeschikking;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 324;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is vanaf 7 juli 1999 houder van het motorrijtuig van het merk Landrover, type Discovery met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). Het kenteken van deze auto stond als geschorst geregistreerd met ingang van 1 juli 2010 tot en met 27 mei 2011 en aansluitend van 28 mei 2011 tot en met 27 mei 2012 (hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994). Vanwege deze schorsing is (aanvankelijk) geen motorrijtuigenbelasting geheven (artikel 19, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB)).

2.2.

Op 28 februari 2012 is geconstateerd dat met de auto een snelheidsovertreding is begaan op de openbare weg, de Rijksweg A12 te Utrecht. In verband met deze constatering is met dagtekening 16 juli 2012 aan belanghebbende een vooraankondiging naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boete verzonden.

2.3.

Met dagtekening 1 augustus 2012 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.716 alsmede een verzuimboete van

€ 1.716. De nageheven motorrijtuigenbelasting heeft betrekking op de periode van 12 april 2011 tot en met 11 april 2012.

2.4.

De inspecteur heeft belanghebbendes bezwaar tegen de naheffingsaanslag en boete bij de in één geschrift vervatte uitspraken van 11 januari 2013 ongegrond verklaard.

2.5.

Ter zitting is vast komen te staan dat niet meer in geschil is dat rond 28 februari 2012 met de auto op de openbare weg is gereden. Het geschil beperkt zich tot de volgende vragen:

  1. Is het hoorrecht geschonden?

  2. Is terecht een naheffingsaanslag opgelegd?

  3. Is de verzuimboete op de juiste wijze aangekondigd en terecht opgelegd?

Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede en derde vraag ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

Vooraf: de ontvankelijkheid van het beroep

2.6.

De uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend 11 januari 2013 en het beroepschrift is gedagtekend 14 augustus 2008. Dit betekent in beginsel dat de beroepstermijn is overschreden. Belanghebbende heeft echter gesteld dat geen sprake is van termijnoverschrijding aangezien hij de uitspraken op bezwaar eerst op 29 juli 2014 heeft ontvangen. De rechtbank overweegt als volgt.

2.6.1.

Ter zitting is vast komen te staan dat het adres van belanghebbende is; “[adres] [woonplaats] te PORTUGAL”. Poststukken die “[xxxx x-x]” vermelden in plaats van “[xxxx-xxx]” zijn dus onjuist geadresseerd. De rechtbank acht aannemelijk dat die poststukken niet bij belanghebbende zijn bezorgd. Nu de uitspraken op bezwaar zijn gericht aan; “[adres], [xxxx x-x] [woonplaats] PORTUGAL”, zijn deze onjuist geadresseerd en is het aannemelijk dat belanghebbende deze niet heeft ontvangen. Ter zitting is vast komen te staan dat belanghebbende aan de inspecteur het juiste adres heeft doorgegeven, zodat de onjuiste adressering moet worden toegerekend aan de inspecteur.

2.6.2.

De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende eerst door ontvangst van de uitspraken op bezwaar op 29 juli 2014 bekend is geworden met die uitspraken.

2.6.3.

Nu de uitspraken pas op 29 juli 2014 op de juiste wijze aan belanghebbende bekend zijn gemaakt, is de termijn voor het indienen van beroep pas op die datum gaan lopen (verg. Hoge Raad 13-7-2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1885). Nu het beroepschrift is gedagtekend

14 augustus 2014 is het tijdig ingediend.

2.6.4.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ontvankelijk.

1. Is het hoorrecht geschonden?

2.7.

Op grond van artikel 25, vierde lid van de AWR wordt belanghebbende in afwijking van artikel 7:2 van de Awb gehoord op zijn verzoek. Vast staat dat belanghebbende in de bezwaarfase ondanks zijn verzoek daartoe niet is gehoord. Voorts staat vast dat de inspecteur bij brieven van 4 oktober 2012 en 29 oktober 2012 een formulier inzake het horen heeft verzonden aan belanghebbende maar dat ook deze brieven onjuist waren geadresseerd ([adres], [xxxx] [woonplaats] PORTUGAL). Ook dat is aan de inspecteur te wijten. Dat leidt tot het oordeel dat belanghebbende niet in gelegenheid is gesteld om te worden gehoord zodat het hoorrecht is geschonden. Het beroep is reeds om deze reden gegrond verklaard. Aangezien belanghebbende ter zitting heeft verzocht de procedure niet terug te wijzen naar de inspecteur, zal de rechtbank overgaan tot inhoudelijke behandeling.

2. Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?

2.8.

Belanghebbende heeft gesteld dat hij de auto heeft laten keuren toen hij er weer mee is gaan rijden in Nederland en dat hij erop vertrouwde dat door de keuring de schorsing was opgeheven. Hij verwijst daarvoor naar informatie op de site van de RDW en de Belastingdienst. Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze informatie niet het in rechte te honoreren vertrouwen te ontlenen dat een keuring leidt tot opheffing van een schorsing voor de motorrijtuigenbelasting. Het gaat hier om algemene informatie en na doorklikken op de site van de Belastingdienst staat daar duidelijk dat de opheffing van de schorsing aan de belastingdienst moet worden doorgegeven. Informatie van de RDW kan geen in rechte te honoreren vertrouwen wekken met betrekking tot het al dan niet opleggen van aanslagen door de Belastingdienst. Nu niet meer in geschil is dat belanghebbende na de keuring met de auto in Nederland heeft gereden, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

3. Is de verzuimboete juist aangekondigd en terecht opgelegd?

2.9.

Met dagtekening 16 juli 2012 is aan belanghebbende de vooraankondiging van de naheffingsaanslag en de boete verzonden. De vooraankondiging is gericht aan:

“(…) [adres] PORTUGAL (…)”. Ook dat is weer een onjuiste adressering die aan de inspecteur te wijten is. In zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende gesteld dat hij de vooraankondiging niet heeft ontvangen en hij daardoor niet weet wat hem wordt verweten. Naar de rechtbank begrijpt, stelt belanghebbende daarmee dat niet is voldaan aan artikel 67g, tweede lid, van de AWR. Op grond van deze bepaling moet de inspecteur de belastingplichtige uiterlijk bij het vaststellen van de boetebeschikking in kennis stellen van de gronden waarop het opleggen van de boete berust. De inspecteur heeft ter zitting bevestigd dat de vooraankondiging naar het verkeerde adres is gezonden. Nu de inspecteur, op wie de bewijslast rust, ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende voorafgaand aan de boeteschikking op andere wijze bekend is geworden met de gronden waarop de boete is gebaseerd, is artikel 67g, tweede lid, van de AWR geschonden. Dit betekent dat de boete geen stand kan houden en moet worden vernietigd (vergelijk: Hoge Raad 19 december 1990, nr. 26 576, BNB 1991/176).

2.10.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.

2.11.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Ter zitting is de inspecteur akkoord gegaan met vergoeding van reis- en verletkosten overeenkomstig belanghebbendes verzoek, zijnde € 24 respectievelijk € 300. Nu die bedragen de rechtbank redelijk voorkomen, zal de rechtbank deze toekennen.

Belanghebbende heeft tevens verzocht om vergoeding van kosten van de door een derde,

[A], beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat deze persoon, dan wel een andere beroepsmatige rechtsbijstandverlener, enige proceshandelingen heeft verricht dan wel bij enige proceshandeling ondersteuning heeft gegeven die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Gelet op het voorgaande bedraagt de proceskostenvergoeding € 324 (€ 24 plus € 300).

Deze uitspraak is gedaan op 8 december 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van

mr. M.C.W. Hermus, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.