Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4850, AWB - 15 _ 5497

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-07-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4850, AWB - 15 _ 5497

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 juli 2016
Datum publicatie
1 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:4850
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5497
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 30f

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft op 26 november 2013 haar aangifte IB/PVV over het jaar 2012 ingediend. Direct na het ontvangen van de voorlopige teruggaaf, die conform de aangifte was vastgesteld, heeft zij in januari 2014 een tweede aangifte ingediend met een hoger inkomen. Pas in 2015 heeft de inspecteur de definitieve aanslag opgelegd, met belastingrente. Later heeft hij de belastingrente verlaagd. In geschil is de belastingrente. Naar het oordeel van de rechtbank had de inspecteur de tweede aangifte van belanghebbende moeten aanmerken als een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag. Op een dergelijk verzoek dient in beginsel binnen 8 weken te worden beslist. De belastingrente zou dan op grond van artikel 30fb, vijfde lid, AWR zijn berekend over de periode van 1 juli 2013 tot de dag waarop het verschil invorderbaar was ingevolge artikel 9 Invorderingswet 1990. De inspecteur heeft uiteindelijk de belastingrente niet te hoog berekend. Geen vergoeding van wettelijke rente over de teruggaaf belastingrente nu de wettelijke rente minder bedraagt dan het wettelijke minimum van € 10.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/5497

uitspraak van 19 juli 2016

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 22 juli 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar in rekening gebrachte belastingrente bij de voor het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016 te Roermond. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft op 26 november 2013 haar aangifte IB/PVV over het jaar 2012 ingediend. Daarin heeft zij onder meer negatieve inkomsten uit eigen woning vermeld van € 17.312 die volgens de aangifte in mindering moesten komen op haar inkomen uit werk en woning. Met dagtekening 17 januari 2014 heeft belanghebbende een voorlopige teruggaaf ontvangen van € 6.300, conform de aangifte.

2.2.

Op 15 januari 2014 heeft belanghebbende een tweede aangifte over 2012 ingediend, waarbij de negatieve inkomsten uit eigen woning geheel zijn toebedeeld aan haar partner. Volgens deze aangifte zou zij recht hebben op een teruggaaf van € 1.576 (€ 6.984 loonheffing min € 5.408 verschuldigde IB/PVV). Op 27 februari 2015 is de definitieve aanslag over 2012 opgelegd, conform de tweede aangifte. Het op de aanslag te betalen bedrag aan IB/PVV was € 6.478. Daarbij is € 412 belastingrente in rekening gebracht.

2.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het bedrag van de belastingrechte. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de belastingrente verminderd tot € 155.

2.4.

In geschil is de hoogte van de belastingrente. Belanghebbende bepleit een vermindering daarvan tot € 55. Tevens is in geschil of over de vermindering (teruggaaf) van belastingrente bij de uitspraak op bezwaar belastingrente moet worden vergoed, en of de inspecteur heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur.

Belastingrente

2.5.

De wijze waarop de belastingrente moet worden berekend, is geregeld in Hoofdstuk VA van de AWR. Artikel 30fb bevat de regeling voor situaties dat sprake is van herziening van een voorlopige aanslag, artikel 30fc die voor situaties dat een (definitieve) aanslag wordt opgelegd.

2.6.

Belanghebbende heeft aangifte gedaan op 26 november 2013 en zij heeft, direct na het ontvangen van de voorlopige aanslag, de tweede aangifte ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank had de inspecteur deze tweede aangifte moeten aanmerken als een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag. Op een dergelijk verzoek om herziening dient in beginsel binnen 8 weken te worden beslist (artikel 9.5 Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 4:13, tweede lid, van de Awb). Indien de inspecteur de juiste weg had gevolgd, zou hij uiterlijk op 12 maart 2014 (8 weken na 15 januari 2014, de ontvangst van de tweede aangifte) de voorlopige aanslag hebben herzien. De belastingrente zou dan op grond van het bepaalde in artikel 30fb, vijfde lid, van de AWR zijn berekend over de periode van 1 juli 2013 tot de dag voorafgaand aan de dag waarop het verschil invorderbaar was ingevolge artikel 9 Invorderingswet 1990. Artikel 9 Invorderingswet 1990 geeft voor de invordering een termijn van 6 weken na de dagtekening van het aanslagbiljet, in dit geval moet dan worden uitgegaan van 6 weken na 12 maart 2014; de einddatum voor de belastingrente is dan 22 april 2014. De inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar de belastingrente berekend over de periode 1 juli 2013 tot 15 april 2014. Aldus is de belastingrente zeker niet te hoog vastgesteld.

2.7.

De stelling van belanghebbende dat slechts belastingrente mag worden berekend over een bedrag van € 178 omdat zij dat per saldo moet voldoen als geen rekening wordt gehouden met de voorlopige teruggaaf van € 6.300, vindt geen steun in het recht. De inspecteur mocht bij de voorlopige aanslag uitgaan van de ingediende aangifte en hoefde deze niet te controleren aan de hand van de aangifte en/of aanslag van de partner.

2.8.

De stelling van de inspecteur, dat de belastingrente berekend had moeten worden op basis van artikel 30fc, derde lid, van de AWR acht de rechtbank evenzeer onjuist. Dat artikellid is alleen van toepassing als de aanslag wordt opgelegd conform de aangifte. “De” aangifte is in dit geval de aangifte die is ingediend in november 2013 en niet de tweede aangifte die is ingediend in januari 2014. De AWR voorziet niet in het doen van meer dan één aangifte.

Belastingrente over belastingrente

2.9.

Belanghebbende stelt dat op grond van het bepaalde in artikel 4:102, eerste lid, Awb belastingrente moet worden vergoed over de vermindering van de belastingrente in de uitspraak op bezwaar.

2.10.

De vraag wanneer belastingrente wordt vergoed, moet worden beantwoord op basis van hetgeen is bepaald in Hoofdstuk VA van de AWR. Daarin is geen grond te vinden voor het vergoeden van belastingrente over een teruggaaf belastingrente.

2.11.

Belanghebbende heeft in beginsel wel recht op vergoeding van wettelijke rente over de teruggaaf van belastingrente nu de teruggaaf pas is verleend in 2015 terwijl belanghebbende al begin 2014 om herziening van de voorlopige aanslag heeft gevraagd (Hoge Raad 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:482). Gelet op het bepaalde in onderdeel 2.6 had de beschikking belastingrente uiterlijk op 12 maart 2014 moeten zijn vastgesteld en zou deze uiterlijk op 23 april 2014 invorderbaar zijn. De inspecteur heeft de vermindering van de belastingrente pas vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar van 22 juli 2015. Dat is te laat. Uitgaande van het bedrag van de teruggaaf van € 257 en een wettelijke rente van 2% per jaar, beloopt de te vergoeden wettelijke rente over de periode tussen 23 april 2014 en 22 juli 2015 echter minder dan het wettelijke minimum van € 10, zodat er voor vergoeding van rente geen grond is (artikel 4:98, tweede lid, van de Awb).

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

2.12.

Belanghebbende heeft in het beroepschrift geklaagd over schending van algemene beginselen van bestuur: het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod op détournement de pouvoir en het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank stelt voorop dat het gegeven dat de inspecteur na het hoorgesprek in de bezwaarfase zijn zienswijze niet heeft gewijzigd, op zichzelf geen schending van het zorgvuldigheidsbeginsel meebrengt. De rechtbank ziet ook overigens in hetgeen belanghebbende heeft gesteld geen reden om tot schending van een van deze beginselen te concluderen. De inspecteur heeft de wet toegepast en in de uitspraak op bezwaar uiteindelijk de belastingrente op een redelijke wijze berekend, conform de intentie van de wet. Dat hij daarbij enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden is niet aannemelijk geworden.

Conclusie

2.13.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.14.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 19 juli 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.