Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5547, BRE - 15 _ 7820

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5547, BRE - 15 _ 7820

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 september 2016
Datum publicatie
22 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:5547
Zaaknummer
BRE - 15 _ 7820
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 25a

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft zijn bezwaarschrift tegen de box 3 heffing ruim na het einde van de bezwaartermijn ingediend. Bij Besluit van 26 juni 2015 zijn dergelijke bezwaren aangemerkt als massaal bezwaar (art. 25a AWR, vanaf 2016: art. 25c AWR). Uit art. 25a AWR en de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever er nadrukkelijk voor heeft gekozen dat alle als massaal bezwaar aangewezen bezwaren steeds worden geacht ontvankelijk te zijn, en dat dat bij de wijziging van artikel 25a AWR bewust nog van toepassing is verklaard op de box 3 bezwaren. Nu het bezwaarschrift voldoet aan de vereisten voor aanwijzing als massaal bezwaar, moet het bezwaarschrift als zodanig door de inspecteur in behandeling worden genomen.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/7820

uitspraak van 7 september 2016

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 1 december 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2013 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.438 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.299 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.36.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn zoon, [A], en namens de inspecteur, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

draagt de inspecteur op het bezwaar in behandeling te nemen conform het Besluit van 26 juni 2015, nr. BLKB2015/903M, Stcrt. 2015, 18400;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

De aanslag is op 31 mei 2014 aan belanghebbende opgelegd. Met dagtekening 29 maart 2015 heeft hij tegen de aanslag bezwaar ingediend middels een formulier ‘Bezwaarschrift vermogensrendementsheffing’ van de Bond voor Belastingbetalers. Het bezwaarschrift is door de inspecteur ontvangen op 2 april 2015.

2.2.

De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn is ingediend. Vervolgens heeft hij het bezwaarschrift beoordeeld als verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek afgewezen. De inspecteur heeft tevens geoordeeld dat het bezwaar van belanghebbende niet in aanmerking komt voor de massaalbezwaarprocedure in verband met de vermogensrendementsheffing, omdat volgens zijn standpunt alleen tijdig ingediende bezwaarschriften in de massaalbezwaarprocedure kunnen worden betrokken.

2.3.

In geschil is of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard. In het bijzonder is in geschil of het bezwaar in de massaalbezwaarprocedure moet worden betrokken.

2.4.

In artikel 25a, zevende lid, van de AWR (tekst 2015) is bepaald dat als massaal aangewezen bezwaren steeds worden geacht ontvankelijk te zijn. In de wetsgeschiedenis is bij de totstandkoming van deze bepaling (het toenmalige zesde lid van genoemd artikel) de volgende toelichting gegeven (MvT, Kamerstukken II 2001/02, 28 349, nr. 3, p. 6.):

“In het zesde lid is geregeld dat de aangewezen inspecteur de collectieve uitspraak doet nadat de laatste administratieve rechter in belastingzaken op een beroep inzake de rechtsvraag uitspraak heeft gedaan in het voordeel van de fiscus. Als regel zal dat de Hoge Raad zijn, maar in uitzonderingsgevallen laat het zich denken dat dit een der gerechtshoven is (omdat niet in cassatie is gegaan of omdat de Hoge Raad de zaak verwijst). Het ligt echter voor de hand dat de staatssecretaris, indien nodig, bevordert dat de Hoge Raad zich over de zaak uitspreekt. Omdat het niet zinvol is in dit geval te onderzoeken of de ingediende bezwaren ontvankelijk zijn, regelt de laatste volzin dat als massaal bezwaar aangewezen bezwaren steeds worden geacht ontvankelijk te zijn.”

2.5.

Per 1 januari 2016 is voornoemde bepaling vervallen en is artikel 25c van de AWR in werking getreden. Het derde lid van dit artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat de aanwijzing massaal bezwaar alleen geldt voor bezwaarschriften die tijdig zijn ingediend. Bij deze wetswijziging is in de wetsgeschiedenis het volgende opgemerkt (MvT, Kamerstukken II 2015/16, 34 305, nr. 3, p. 50):

“De huidige massaal bezwaarprocedure bepaalt voorts dat als massaal aangewezen bezwaren steeds worden geacht ontvankelijk te zijn. Dit betekent dat belanghebbenden bij een massaal bezwaar gunstiger worden behandeld dan het geval is bij de gebruikelijke individuele afdoening, omdat bij een massaal bezwaar niet-tijdig ingediende bezwaarschriften toch worden behandeld. Het kabinet meent dat er geen rechtvaardiging is voor deze gunstigere behandeling. Als voorwaarde om mee te doen aan een massaal bezwaar wordt daarom opgenomen dat het bezwaar tijdig is ingediend. Is dat niet het geval, dan verklaart de inspecteur het bezwaar bij individuele uitspraak kennelijk niet-ontvankelijk.”

2.6.

In de in 2.5 genoemde MvT (p. 65) staat vervolgens met betrekking tot bezwaarschriften tegen de vermogensrendementsheffing het volgende vermeld:

“Bij beleidsbesluit is bekendgemaakt dat bezwaarschriften tegen de vermogensrendementsheffing (box 3) worden aangewezen als massaal bezwaar. Het ligt in de rede om deze massaalbezwaarprocedure af te wikkelen onder de huidige regeling van artikel 25a van de AWR. Daarom wordt bepaald dat artikel 25a van de AWR, zoals dat luidde op 31 december 2015, blijft gelden voor aanwijzingen als massaal bezwaar van voor die datum.”

2.7.

Bij besluit van 26 juni 2015, nr. BLKB2015/903M, Stcrt. 2015, 18400 (hierna: het Besluit), heeft de Staatssecretaris van Financiën bezwaarschriften gericht tegen de vermogensrendementsheffing op spaarsaldi in box 3 aangemerkt als massaal bezwaar. In het Besluit zijn onder meer als massaal bezwaar aangewezen de bezwaarschriften waarop ten tijde van de dagtekening van het Besluit nog geen uitspraak is gedaan.

2.8.

De rechtbank stelt vast dat het bezwaar van belanghebbende is gericht tegen de vermogensrendementsheffing op spaarsaldi in box 3, dat het bezwaarschrift door de inspecteur is ontvangen op 2 april 2015, dat het Besluit is gedagtekend 26 juni 2015 en dat de uitspraak op bezwaar is gedaan op 1 december 2015. Op 26 juni 2015 was dus nog geen uitspraak op bezwaar gedaan, zodat het bezwaar voldoet aan de in 2.7 genoemde vereisten van het Besluit voor aanwijzing als massaal bezwaar.

2.9.

De rechtbank is met de inspecteur van oordeel dat het in een geval als dit niet zinvol is om de zaak mee te laten lopen in de massaalbezwaarprocedure, nu het bezwaarschrift niet overeenkomstig de artikelen 6:7 tot en met 6:9 van de Awb is ingediend binnen zes weken na dagtekening van de aanslag. Indien de belanghebbenden in de proefprocedure (gedeeltelijk) in het gelijk zullen worden gesteld, zal belanghebbende een individuele uitspraak van de inspecteur ontvangen (artikel 25a, elfde lid, van de AWR), waarin de inspecteur opnieuw eerst zal moeten beoordelen of het bezwaar tijdig is ingediend. Dat zal dan alsnog leiden tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.

2.10.

Uit de in 2.4 geciteerde wetsgeschiedenis blijkt echter dat de wetgever zich dat ook heeft gerealiseerd en er desalniettemin uitdrukkelijk voor heeft gekozen dat alle als massaal bezwaar aangewezen bezwaren steeds worden geacht ontvankelijk te zijn. Dat is nog eens bevestigd bij het wetsvoorstel tot wijziging van de massaalbezwaarprocedure waarin deze bepaling omtrent ontvankelijkheid is vervallen (zie 2.5). In de in 2.6 aangehaalde MvT is uitdrukkelijk bevestigd dat de onderhavige massaalbezwaarprocedure volgens de oude wettekst wordt afgewikkeld.

2.11.

De wet biedt de inspecteur volgens de tot 2016 bestaande tekst niet de mogelijkheid om af te wijken van het uitgangspunt dat alle bezwaren geacht worden ontvankelijk te zijn. Nu vaststaat dat het bezwaar van belanghebbende past binnen de omschrijving van de aanwijzing als massaal bezwaar volgens het Besluit, heeft de inspecteur dus ten onrechte uitspraak op bezwaar gedaan.

2.12.

De rechtbank zal, gelet op het overwogene in 2.11, de individuele uitspraak op bezwaar vernietigen, de zaak terugwijzen naar de inspecteur en de inspecteur opdragen het bezwaar van belanghebbende in het kader van de massaalbezwaarprocedure in behandeling te nemen.

2.13.

Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.

2.14.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.