Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5787, BRE - 16 _ 1331

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5787, BRE - 16 _ 1331

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
20 september 2016
Datum publicatie
18 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:5786
Zaaknummer
BRE - 16 _ 1331
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 30j

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft aan belanghebbende in verband met afkoop van een lijfrenteverzekering revisierente in rekening gebracht en over de revisierente belastingrente in rekening gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 30j van de AWR een wettelijke grondslag voor het in rekening brengen van belastingrente over revisierente. De rechtbank ziet daarom af van het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. De revisierente en belastingrente zijn correct berekend. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/1331

uitspraak van 20 september 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 september 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.123 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.26.01). Gelijktijdig heeft de inspecteur een beschikking revisierente van € 2.305 en een beschikking belastingrente van € 199 vastgesteld.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 4 januari 2016 de aanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 3 februari 2016, ontvangen door de rechtbank Noord-Holland op 8 februari 2016, beroep ingesteld. De griffier van rechtbank Noord-Holland heeft het beroepschrift doorgestuurd naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, omdat deze laatste rechtbank bevoegd is. Ter zake van het beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 10 augustus 2016 een nader stuk ingediend waarin hij onder meer heeft bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2016 te Eindhoven. Van het verhandelde ter zitting en de aldaar verschenen personen is een proces-verbaal opgemaakt dat op 25 augustus 2016 aan partijen is toegezonden.

1.6.

Bij brief van 25 augustus 2016 heeft de rechtbank partijen bericht dat de zaak is verwezen naar een meervoudige kamer en dat de meervoudige kamer voornemens is een prejudiciële vraag te stellen aan de Hoge Raad. De rechtbank heeft daarbij partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over dit voornemen en de inhoud van de voor te leggen vraag. Partijen hebben hierop niet gereageerd. Bij brief van 15 september 2016 heeft de rechtbank aan partijen bericht dat geen prejudiciële vragen zullen worden gesteld en dat uitspraak zal worden gedaan.

1.7.

Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de verklaring van de inspecteur ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1.

Belanghebbende heeft in 1997 een lijfrenteverzekering (met polisnummer [polisnummer]) afgesloten bij [verzekeringsmaatschappij] ([verzekeringsmaatschappij]). Belanghebbende heeft ter zake van deze lijfrenteverzekering met ingang van maart 1997 tot januari 2012 maandelijks € 51,08 premie betaald. Belanghebbende heeft in het verleden de voor deze lijfrenteverzekering betaalde premies in aftrek gebracht in de aangiften IB/PVV, tot 2001 als persoonlijke verplichtingen en vanaf 2001 als uitgaven voor inkomensvoorzieningen.

2.2.

In 2012, vóór de einddatum van de lijfrenteverzekering, heeft belanghebbende zijn lijfrenteverzekering afgekocht. In verband hiermee heeft [verzekeringsmaatschappij] in 2012 een afkoopsom van € 11.525, verminderd met een inhouding loonheffingen van € 5.994, aan belanghebbende uitbetaald.

2.3.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2012 gedaan; hierbij heeft belanghebbende de ontvangen afkoopsom aangegeven. Hij heeft geen revisierente aangegeven. De inspecteur heeft de aanslag opgelegd conform de aangifte en tevens bij beschikking revisierente vastgesteld van € 2.305. Over de revisierente heeft de inspecteur bij beschikking € 199 belastingrente in rekening gebracht.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de inspecteur de aanslag IB/PVV tot het juiste bedrag heeft vastgesteld en of de inspecteur de revisierente en de belastingrente terecht en tot de juiste bedragen in rekening heeft gebracht.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op hetgeen door hen in de stukken en door de inspecteur ter zitting is vermeld.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en van de beschikkingen revisie- en heffingsrente en vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning tot een bedrag van € 53.639. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing