Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-11-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7528, AWB - 15 _ 5619

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-11-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7528, AWB - 15 _ 5619

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 november 2016
Datum publicatie
20 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:7528
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5619
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 15e, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.54

Inhoudsindicatie

Artikel 15e Wet Vpb. Artikel 3.54 Wet IB. Tot de fiscale eenheid van belanghebbende behoorde in 2006 de gevoegde dochter X. X heeft in 2006 ter zake van de verkoop van pand A een HIR gevormd. In hetzelfde jaar zijn de aandelen van X overgedragen aan Y en is tevens de HIR geheel afgeboekt in verband met de aankoop van drie panden B,C,D van Y. De rechtbank is van oordeel dat nu Y niet beschikkingsbevoegd was om pand D juridisch over te dragen aan X, X niet voldaan heeft aan de boekwaarde-eis van artikel 3.54 tweede lid Wet IB, zodat de HIR in volle omvang aanwezig was bij de levering van de aandelen in X. De HIR is derhalve in 2006 vrijgevallen en op grond van artikel 15e Wet Vpb terecht tot de winst van de fiscale eenheid gerekend. Nu er sprake is van een nieuw feit met betrekking tot de beschikkingsonbevoegdheid van Y tot levering van het pand D aan X is er terecht over het jaar 2006 een navorderingsaanslag Vpb aan belanghebbende opgelegd.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/5619

uitspraak van 29 november 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (hierna: vpb), aanslagnummer [aanslagnummer] , opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 719.908. Voorts is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 juli 2015 de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 20 augustus 2015, ontvangen bij de rechtbank op 20 augustus 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.5.

De inspecteur heeft bij brief van 12 augustus 2016 nadere stukken aan de rechtbank gezonden. Belanghebbende heeft bij fax van 5 september 2016 een pleitnota ingestuurd. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2016 te Breda.

Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende was tot 26 juni 2006 gevoegd in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met haar dochtervennootschap [A BV] (hierna: [A BV] ). De directeur/aandeelhouder van belanghebbende was destijds [X] .

2.2.

[A BV] was eigenaar van een onroerende zaak aan de [adres 1] , die zij in 2005 heeft verkocht en op 9 januari 2006 - in verhuurde staat- heeft geleverd aan een koper voor een bedrag van € 1.425.001. De boekwaarde van de onroerende zaak bedroeg bij verkoop € 705.093. Bij de verkoop werd een boekwinst gerealiseerd van

€ 719.908.

2.3.

Op of rond 11 januari 2006 zijn de aandelen in [A BV] te koop aangeboden via een advertentie in De Telegraaf. De advertentie luidde: “Te koop, schone BV met vastgoed herinv. reserve en lucratieve bel. latentie”. Op die advertentie is gereageerd door

[Y] namens [B BV] (hierna: [B BV] ). Op 16 juni 2006 heeft [X] namens [A BV] als koper drie koopovereenkomsten ondertekend ter zake van de panden gelegen aan de [adres 2] (koopprijs

€ 345.000), de [adres 3] (koopprijs € 350.000) en de [adres 4] (koopprijs € 785.000) (hierna: de panden). Volgens deze overeenkomsten werden de panden verkocht door [B BV] . Namens [B BV] zijn de koopovereenkomsten getekend op 22 juni 2006.

2.4.

Bij e-mail van 22 juni 2006, gericht aan de belastingadviseur van belanghebbende, met cc aan [X] en [B BV] , heeft de door partijen ingeschakelde notaris meegedeeld dat [B BV] niet beschikkingsbevoegd was ten aanzien van het pand [adres 4] (verder: het pand [adres 4] ). Bij e-mails van 23 en 24 juni 2006 heeft de notaris nogmaals bevestigd dat het pand [adres 4] niet in het bezit was van een B.V. in het [B BV] -concern en dat [B BV] niet beschikkingsbevoegd was.

2.5.

Bij akte van levering van 26 juni 2006 zijn de aandelen in [A BV] door belanghebbende geleverd aan [B BV] voor € 18.151,21. De koopsom is voldaan middels overname van de rekening-courantschuld van belanghebbende. Volgens de akte van levering was het saldo van de liquide middelen van de vennootschap € 77.735,00. De akte bevat een onderdeel met het opschrift “GARANTIE KOPER” waarin het volgende is vermeld (voor zover hier van belang):

Koper garandeert verkoper:

1. Vervanging onroerende zaken

Koper heeft ervoor zorggedragen dat er een vervanging heeft plaatsgevonden voor de door de vennootschap in tweeduizend zes (2006) vervreemde onroerende za(a)k(en), waarbij de koopsom van deze vervangende onroerende za(a)k(en) tenminste één miljoen vierhonderdtachtigduizend euro (€ 1.480.000) heeft bedragen. Daartoe heeft koper op tweeëntwintig juni tweeduizend zes drie koopovereenkomsten getekend. De overdrachten van de onroerende zaken zullen zo spoedig mogelijk plaatsvinden. (…)

2.6.

Bij akte van levering van 29 december 2006 zijn de panden aan de [adres 2] en de [adres 3] door [B BV] geleverd aan belanghebbende. Het pand [adres 4] is niet geleverd.

2.7.

Belanghebbende heeft in de aangifte vpb 2006 een dotatie en onttrekking aan de herinvesteringsreserve (hierna: HIR) opgenomen van € 719.908. Naar aanleiding van de aangifte heeft de inspecteur vragen gesteld over de verkoop van de aandelen in [A BV] en de vervreemding van onroerende zaken. Namens belanghebbende is daarop geantwoord: “Er vonden in de periode dat [ [A BV] ] deel heeft uitgemaakt van de fiscale eenheid tussen de maatschappijen geen transacties plaats met betrekking tot onroerende zaken (..). Zoals u kunt zien op de balans per 31 december 2006 van [belanghebbende] staat er geen [HIR]. Voor zover een [HIR] was gevormd, is deze inmiddels ook weer benut.”

Na (kennelijk) nog een telefonisch overleg met de adviseur heeft de inspecteur met dagtekening 19 juli 2008 de definitieve aanslag vpb 2006 conform de ingediende aangifte vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 138.025.

2.8.

Bij brief van 25 oktober 2012 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag aangekondigd, omdat hij van een andere eenheid binnen de belastingdienst een signaal had ontvangen dat de dotatie aan de HIR mogelijk ten onrechte had plaatsgevonden. Met dagtekening 31 oktober 2012 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag vpb 2006 opgelegd waarbij de belastbare winst is verhoogd met € 719.908 tot € 857.933. Na verrekening van een verlies uit andere jaren van € 138.025 resulteerde een belastbaar bedrag van € 719.908.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit of van kwade trouw zoals is vereist voor navordering?

Niet in geschil is dat de gerealiseerde boekwinst van € 719.908 ter zake van de verkoop van het pand aan de [adres 1] in 2006 belastbaar is. Wel verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag op grond van welke rechtsregel (en welke feiten) die boekwinst belastbaar is. Het geschil spitst zich daardoor toe op de kwestie of sprake is van een nieuw feit of van kwade trouw ten aanzien van de toepasselijke rechtsregel (en de van belang zijnde feiten).

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing