Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8014, BRE - 15 _ 6334

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8014, BRE - 15 _ 6334

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 december 2016
Datum publicatie
18 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:8014
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 15 _ 6334

Inhoudsindicatie

BRE 15/6334 (vpb, onzakelijke lening)

De BV van vader heeft aan een BV van zijn zoon een achtergestelde lening verstrekt welke in principe aflossingsvrij is, bestemd voor de bouw van een hotel. Het hotel is volledig voorwerp is van zekerheidsstelling aan de bank. De rechtbank is van oordeel dat de lening is verstrekt om het belang van de aandeelhouder, vader, te dienen en dat er sprake is van een onzakelijke lening. Het gegeven dat de BV van vader jaarlijks erfpachtcanon ontvangt voor de grond onder het hotel, maakt de lening niet zakelijk. De rechtbank acht niet aannemelijk dat een onafhankelijke derde een risico over ƒ 900.000 zou lopen voor het zekerstellen van de canon van ƒ 35.000 (€ 15.882) per jaar.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/6334

uitspraak van 13 december 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 29 november 2014 voor het jaar 2012 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 608.309. In deze aanslag ligt besloten een beschikking als bedoeld in artikel 21a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet vpb) tot verrekening van een verlies van nihil.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 augustus 2015 de aanslag (en beschikking) gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 17 september 2015, ontvangen bij de rechtbank op 18 september 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2016 te Breda. Voor het ter zitting verhandelde en de aldaar verschenen en gehoorde personen wordt verwezen naar het proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

1.6.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brief van 25 november 2016 heeft de rechtbank de uitspraak termijn verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Op 6 maart 1997 heeft belanghebbende een lening (hierna: de lening) verstrekt aan [A BV] (hierna: [A BV] ). [Persoon A] (hierna: de vader) hield ten tijde van het verstrekken van deze lening alle aandelen in belanghebbende. De aandelen in [A BV] worden gehouden door [B BV] , een vennootschap waarin [Persoon B] (hierna: de zoon) enig aandeelhouder is. [A BV] is opgericht op 20 december 1996. [A BV] heeft op haar beurt op dezelfde dag [C BV] (hierna: [C BV] ) opgericht.

2.2.

De lening is verstrekt in verband met een nieuw te bouwen hotel te [plaats] . De hoofdsom bedraagt ƒ 900.000, ofwel € 408.401. Van deze lening is een schriftelijke overeenkomst opgesteld. Deze overeenkomst vermeldt onder meer het volgende wat betreft de voorwaarden:

“3. De rente over (het onafgeloste deel van) de hoofdsom bedraagt 6% ’s jaars. Deze rente geldt gedurende de gehele looptijd van de lening. De rente zal maandelijks dienen te worden voldaan op een door geldgeefster aan te wijzen bankrekening.

4. Geldneemster en geldgeefster komen overeen dat de geldlening wordt achtergesteld bij de leningen verstrekt door de Rabobank gedurende tenminste drie jaar.

5. De lening wordt aangegaan voor vijf jaar.

6. Het leningsbedrag zal onmiddellijk opeisbaar zijn, zonder dat enige voorafgaande ingebrekestelling nodig zal zijn in geval van faillissement van geldneemster, verzoek of afgifte tot faillietverklaring, aanbieding van accoord buiten faillissement of aanvraag tot het verkrijgen van surséance van betaling, echter met inachtneming van het gesteld in punt 2.

7. Gedeeltelijke of algehele aflossing is te allen tijde boetevrij toegestaan (…).”

Er zijn door [A BV] geen zekerheden ten behoeve van belanghebbende gesteld in deze overeenkomst in verband met de lening.

2.3.

Het hotel is mede gefinancierd vanuit de Rabobank. Deze financiering vloeit voort uit een aan [de familie] gericht (definitief geworden) financieringsvoorstel van 9 oktober 1996 (hierna: de financieringsovereenkomst) ten behoeve van [A BV] (i.o.) en [C BV] (i.o.) van in totaal ƒ 3.400.000, waaronder een lening van ƒ 2.250.000 met een looptijd van 19 jaar met in de eerste vijf jaar een rente van 5,4%.

Bij de financiering was vereist dat [de familie] vermogen zou inbrengen. Daarbij is uitgegaan van inbreng van eigen vermogen van ƒ 500.000 en een achter te stellen lening van ƒ 1.000.000 vanuit belanghebbende.

De financieringsovereenkomst vermeldt als te stellen zekerheden onder meer:

“- een hypotheek van f. 3.500.000 als eerste op een recht van erfpacht op nieuw te bouwen hotelaccommodatie

(…)

- Voor de te vestigen financieringen worden hoofdelijk aansprakelijk: [C BV] en [A BV] .

(…)

- De verpanding van de inventaris heeft betrekking op alle huidige en toekomstige inventaris die deel uitmaken van uw bedrijf.”

Tevens bevat de financieringsovereenkomst nader afspraken, waaronder de afspraak:

“- De lening ad f. 1.000.000 (welke wordt ingebracht door [belanghebbende] [Rb: belanghebbende]) moet worden achtergesteld jegens de bank. Op deze lening mag gedurende tenminste drie jaar niet worden afgelost. Daarna alleen indien en voor zover het garantievermogen meer dan 30% bedraagt. Rente mag pas worden betaald nadat de bankverplichting is voldaan.”

2.4.

Er is niet afgelost op de lening omdat niet werd voldaan aan de door Rabobank gestelde, in 2.3 slot vermelde, voorwaarden voor aflossing.

2.5.

De looptijd van de lening is op 8 juli 2004 en op 6 maart 2007 verlengd, elke keer met vijf jaar.

2.6.

[A BV] heeft het hotel gebouwd op grond die door belanghebbende op 27 februari 1997 voor 20 jaar in erfpacht aan [A BV] is uitgegeven. Hiervoor heeft [A BV] jaarlijks aan belanghebbende een canon betaald van ƒ 35.000, ofwel € 15.882.

2.7.

In 2013 heeft de Rabobank besloten tot gedwongen verkoop van het hotel. Het hotel met ondergrond is op 13 mei 2013 geleverd aan een derde voor € 1.575.000. Met dit bedrag is alleen de schuld aan de Rabobank voldaan.

2.8.

Vanaf 29 maart 2010 vormt [D BV] (hierna: [D BV] ) een fiscale eenheid voor de vpb met belanghebbende.

2.9.

Belanghebbende heeft op 26 februari 2014 haar aangifte vpb 2012 ingediend naar een belastbaar bedrag van € 128.069. In deze aangifte heeft belanghebbende onder meer de volgende posten opgenomen:

-afwaardering lening [A BV] ter waarde van € 408.401 als buitengewone last;

-afwaardering rekening courant [B BV] ter waarde van € 48.632 als buitengewone last;.

-verrekening voorvoegingsverliezen van [D BV] ter grootte van € 23.207.

2.10.

In de aanslagregelende fase heeft de inspecteur informatie over deze posten gevraagd. Uiteindelijk heeft hij deze posten niet geaccepteerd en de aanslag vpb 2012 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 608.309.

2.11.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door de inspecteur afgewezen.

3 Geschil

3.1.

Ter zitting heeft de inspecteur verklaard alsnog de afwaardering rekening-courant van € 48.632 te accepteren als aftrekbare last. Tevens heeft de inspecteur ermee ingestemd dat [D BV] verliezen van € 23.207 kan meenemen uit een eerdere fiscale eenheid. Belanghebbende heeft ermee ingestemd dat, zoals de inspecteur voorstaat, hiervan € 13.265 verrekend kan worden in het onderhavige jaar.

3.2.

Tussen partijen is alleen nog in geschil of de lening van belanghebbende aan [A BV] , van € 408.401, kan worden afgewaardeerd ten laste van haar resultaat. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 128.069.

De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 546.421.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing