Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-12-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:8004, AWB - 16 _ 4459

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-12-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:8004, AWB - 16 _ 4459

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 december 2017
Datum publicatie
24 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:8004
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4459
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 13d

Inhoudsindicatie

Deelnemingsvrijstelling. Liquidatieverlies. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat het liquidatieverlies wordt veroorzaakt door een waardedaling van de deelneming die tot het vermogen behoort van het ontbonden lichaam waarin belanghebbende een deelneming hield. Art. 13d, lid 4, eerste volzin, Wet Vpb mist daarom toepassing. Daardoor is er geen grond voor vermindering van het aangegeven aftrekbare liquidatieverlies. Beroep gegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/4459

uitspraak van 6 december 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats A],

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag vennootschapsbelasting met kenmerk [kenmerk].V.16.0112 opgelegd. Bij beschikking heeft hij het verlies over het jaar 2011 vastgesteld op nihil.

1.2.

De inspecteur heeft op 2 juni 2016 uitspraak gedaan op bezwaar.

1.3

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 11 juli 2016, ontvangen bij de rechtbank op 12 juli 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.

1.4

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van [B], directeur, vergezeld van zijn gemachtigden drs. J.G.F. Severijns en drs. K.H.J.M. Odekerken, verbonden aan Deloitte Belastingadviseurs te Maastricht, en namens de inspecteur, [verweerder].

2 Feiten

2.1.

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.1.

Ultimo 2010 is de structuur met betrekking tot de [C-Groep] als volgt. [D BV] (hierna: [D BV]) houdt 62,5% van de aandelen in [E BV] (hierna: [E BV]). [F] (hierna: [F]) is uiteindelijk gerechtigde tot de aandelen in [D BV]. [G BV] (hierna: [G BV]) houdt de overige 37,5% van de aandelen in [E BV]. Enig aandeelhouder van [G BV] is [H] (hierna: [H]).

2.1.2.

[E BV] houdt 180 certificaten van gewone aandelen in [I BV] (hierna: [I BV]), vertegenwoordigend 0,16% van het nominaal geplaatste en gestorte aandelenkapitaal van [I BV] via [Stichting J] (hierna: [Stichting J]). Belanghebbende, voorheen [K BV], is bestuurder van [Stichting J].

2.1.3.

Belanghebbende houdt zelf 112.000 cumulatief preferente aandelen in [I BV] (hierna: de cumprefs), vertegenwoordigend 99,84% van het nominaal geplaatste en gestorte aandelenkapitaal van [I BV]. De jaarlijkse vergoeding over de cumprefs bedroeg tot en met 2007 12% en vanaf 2008 7%. Vanaf 2002 is, met uitzondering van 2007, op de cumprefs geen dividend uitgekeerd. De aandelen in belanghebbende zijn in het bezit van [Stichting J] [belanghebbende]. [F] noch [H] waren betrokken bij belanghebbende.

2.1.4.

[I BV] houdt alle aandelen in [L BV] (hierna: [L BV]) en via deze deelneming een aantal andere deelnemingen in diverse landen.

2.2.

Op 6 januari 2011 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen enerzijds [F] en anderzijds [L BV], [E BV], [I BV], belanghebbende, [D BV], [G BV] en [Stichting J] (hierna: de vaststellingsovereenkomst). In de vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende afgesproken. [F], die tot [datum] 2009 in dienst was bij [L BV], en [L BV] beëindigen de over en weer aangespannen civiele procedures. In het kader van die beëindiging betaalt [F] € 25.000 aan [L BV], welk bedrag wordt verrekend met de koopsom van € 500.000 die belanghebbende betaalt voor verwerving van het 62,5%-belang dat [D BV] in [E BV] houdt. Daarnaast koopt belanghebbende voor een bedrag van € 1 het 37,5%-belang dat [G BV] in [E BV] houdt.

2.3.

Op 16 november 2011 zijn de 180 certificaten van gewone aandelen in [I BV] (hierna: de certificaten) gedecertificeerd. Als gevolg van die decertificering verkreeg [E BV] per die datum de gewone aandelen in [I BV]. Op diezelfde datum heeft belanghebbende de gewone aandelen in [I BV] voor een bedrag van € 18.000 van [E BV] gekocht.

2.4.

Op [datum] 2011 is [E BV] ontbonden. In verband met deze ontbinding heeft belanghebbende een liquidatie-uitkering van € 27.448 ontvangen.

2.5.

Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2011 een liquidatieverlies inzake [E BV] aangegeven van € 495.539, en een belastbare winst en een belastbaar bedrag van negatief € 402.896.

2.6.

Met dagtekening 8 augustus 2015 heeft de inspecteur een aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2011 opgelegd (hierna: de aanslag). Daarin heeft hij het liquidatieverlies op nihil gesteld en de belastbare winst en het belastbare bedrag op € 92.643 vastgesteld. Bij beschikking heeft hij het verlies over 2011 vastgesteld op nihil. Op het aanslagbiljet staat voorts een “Mededeling nog verrekenbare verliezen”, welke verliezen € 293.490 bedragen. Dit bedrag is blijkens die mededeling “opgebouwd uit verrekenbare en niet-verrekenbare verliezen uit het verleden plus het (eventuele) vastgestelde verlies van dit boekjaar”.

2.7.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag tijdig bezwaar gemaakt. Gedurende de bezwaarfase heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat het liquidatieverlies € 472.553 bedraagt, waardoor de belastbare winst volgens haar negatief € 379.910 kwam te bedragen.

2.8.

Bij uitspraak op bezwaar van 2 juni 2016 heeft de inspecteur het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarin heeft hij een liquidatieverlies van € 18.253 in aftrek toegestaan en de belastbare winst op € 74.390 vastgesteld. Als gevolg van ten onrechte nog niet in aanmerking genomen verrekenbare verliezen heeft de inspecteur het belastbare bedrag vastgesteld op nihil. Tevens heeft hij meegedeeld dat de nog te verrekenen verliezen ultimo 2011 € 219.100 bedragen. Daarnaast is bij deze uitspraak een kostenvergoeding toegekend van € 244.

3 Geschil

3.

3.1.

In geschil is of de inspecteur het aftrekbaar liquidatieverlies op voet van artikel 13d, vierde lid, eerste volzin, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) (tekst 2011) terecht heeft beperkt tot € 18.253. Belanghebbende stelt dat het totale liquidatieverlies van € 472.553 ten laste van de belastbare winst moet worden gebracht. De inspecteur stelt in beroep dat het liquidatieverlies verminderd moet worden met de waardedaling van de aandelen [I BV] en het aftrekbare liquidatieverlies derhalve € 253 bedraagt.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van het verrekenbare verlies over 2011 op € 379.910. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing