Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-12-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:8422, AWB - 16 _ 3641

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-12-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:8422, AWB - 16 _ 3641

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 december 2017
Datum publicatie
24 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:8422
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3641

Inhoudsindicatie

BRE 16/3641 t/m BRE 16/3643

Ondernemerschap inkomstenbelasting,

Belanghebbende ontplooit sinds 2011 diverse activiteiten. Zo heeft hij adviesdiensten aangeboden, schildert hij kunst, stelt dit tentoon en biedt dit te koop aan en heeft hij een verzameling antieke voorwerpen die hij eveneens te koop aanbiedt. Belanghebbendes activiteiten zijn sinds de start verlieslijdend. Tussen partijen is in geschil of de genoemde activiteiten voor belanghebbende een bron van inkomen vormen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat hij met de door hem ontplooide activiteiten redelijkerwijs een voordeel kon verwachten. Van een bron van inkomen is alsdan in de onderhavige jaren geen sprake. De rechtbank verwerpt belanghebbendes stelling dat sprake is van een staking van zijn onderneming. Nu de activiteiten van meet af aan geen bron van inkomen vormen, kan van een staking geen sprake zijn. Beroepen ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 16/3641 tot en met BRE 16/3643

uitspraak van 6 december 2017

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 25 april 2016 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem over de jaren 2011 tot en met 2013 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) (aanslagnummers [aanslagnummer] .H.17.01, [aanslagnummer] .H.27.01 en [aanslagnummer] .H.37.01) en de daarbij in rekening gebrachte heffings- en belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2017 te Maastricht. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te Venlo, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] . Ter zitting zijn de procedures met de nummers BRE 16/3641 tot en met BRE 16/3643 (IB/PVV) en BRE 16/7369 tot en met BRE 16/7373 (omzetbelasting) gelijktijdig behandeld.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is geboren op [datum] 1942. In de onderhavige jaren ontvangt belanghebbende pensioen en een AOW-uitkering.

2.2.

Sinds 25 juli 2011 biedt belanghebbende adviesdiensten aan op zowel het gebied van de antiek- en kunsthandel als op het gebied van exclusieve veranda’s. Deze activiteiten zijn in augustus 2016 gestaakt omdat er geen interesse voor bleek te zijn. Daarnaast schildert belanghebbende schilderijen vanuit huis en heeft hij diverse cursussen, waaronder een cursus kunstschilderen gevolgd. In de woning wordt een ruimte ook gebruikt voor het kunstschilderen. Belanghebbende stelt zijn schilderijen op diverse plaatsen tentoon en biedt deze te koop aan. Ook heeft belanghebbende (in privé) een verzameling antieke voorwerpen, met name klokken, die hij te koop aanbiedt. Hij heeft in dit verband diverse veilinghuizen, kunsthandelaren en beurzen benaderd en bezocht. Voorts heeft hij in 2013 en 2014 ‘open huis’ gehouden waarbij genodigden gedurende drie uur in de gelegenheid worden gesteld het antiek en schilderijen te bekijken en te kopen. Daarnaast worden het antiek en de schilderijen via het internet te koop aangeboden. Het antiek is in de loop van de jaren aangeschaft en maakt deel uit van zijn inboedel en is als zodanig meeverzekerd. Belanghebbende wenst met deze activiteiten zijn inkomensachteruitgang op te vangen. Dat het antiek lastig te verkopen is wordt geweten aan de crisis en de omstandigheid dat er een sterke waardedaling is geweest sinds de aankopen.

2.3.

Belanghebbendes activiteiten zijn sinds de start in 2011 verlieslijdend. Voor zover bekend, laten de verkopen en kosten in de jaren 2011 tot en met 2016 het volgende beeld zien:

Jaar

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Totaal

Verkopen

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 947

€ 904

€ 1.851

Kosten

€ 2.665

€ 8.518

€ 9.610

€ 15.410

€ ?

€ ?

€ 36.203

Resultaat

€ 2.665 (negatief)

€ 8.518

(negatief)

€ 9.610

(negatief)

€ 15.410

(negatief)

€ ?

€ ?

€ 34.352

(negatief)

2.4.

Tussen partijen is in geschil of de in 2.2 genoemde activiteiten voor belanghebbende een bron van inkomen vormen. Volgens belanghebbende is dat het geval. De inspecteur betwist dat.

2.5.

De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een bron van inkomen wanneer belanghebbende met de door hem ontplooide activiteiten deelneemt aan het economische verkeer (I), hij daarmee het oogmerk heeft voordeel te behalen (II) en dit voordeel redelijkerwijs te verwachten is (III). Tussen partijen is in geschil of belanghebbende met de door hem ontplooide activiteiten deelneemt aan het economische verkeer en of hij redelijkerwijs kon verwachten met zijn activiteiten voordeel te behalen. De bewijslast daartoe rust op belanghebbende. Niet in geschil is dat belanghebbende met de activiteiten beoogde voordeel te behalen (II).

2.6.

Belanghebbende heeft gesteld dat hij met de door hem ontplooide activiteiten redelijkerwijs kon verwachten voordeel te behalen, omdat hij alles heeft gedaan om tot een positieve exploitatie van zijn onderneming te komen. Bovendien heeft hij in 2015 en daarna enige verkopen gerealiseerd. De in de onderhavige jaren behaalde negatieve resultaten zijn daarbij volgens hem te wijten aan de economische crisis en de slechte marktsituatie in de kunst- en antiekhandel. De rechtbank gelooft belanghebbende dat hij de door hem ter zitting nader toegelichte activiteiten ook daadwerkelijk allemaal ontplooid heeft. Dit getuigt zonder meer van belanghebbendes inzet, maar dat neemt niet weg dat hij zowel in de onderhavige jaren als in 2014 een negatief resultaat heeft behaald en dat gelet op het verloop van de verkopen en de kosten ook in de jaren 2015 en 2016 een negatief resultaat voor de hand ligt. Voorts acht de rechtbank met al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd niet aannemelijk geworden dat in de nabije toekomst de prijzen van antiek zodanig zullen stijgen of dat een dusdanige vraag naar zijn schilderijen zal ontstaan dat hij daarmee een meer dan incidenteel positief resultaat zal realiseren. Belanghebbendes niet met stukken onderbouwde stellingen dat hij in 2017 enkele schilderijen en voor een totaalbedrag van circa € 8.000 (een) enkel(e) stuk(ken) antiek heeft verkocht, dat hij zich momenteel ook richt op de verkoop van antieke klokken in België en dat hij gezien de omvang van zijn voorraad ondernemersrisico loopt, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De rechtbank overweegt daarbij tevens dat belanghebbende ter zitting zelf heeft verklaard dat het antiek dat hij in het verleden heeft aangekocht inmiddels enorm in waarde is gedaald. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met de door hem ontplooide activiteiten redelijkerwijs voordeel kon verwachten. De activiteiten vormen daarom in de onderhavige jaren voor belanghebbende geen bron van inkomen. Aan beantwoording van de vraag of belanghebbende met de door hem ontplooide activiteiten deelnam aan het economische verkeer wordt dan niet meer toegekomen.

2.7.

Belanghebbende heeft zich – voor het geval hij met betrekking tot de bronvraag in het ongelijk wordt gesteld – subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is van een staking van zijn onderneming. De rechtbank volgt hem daarin niet. Zoals de rechtbank in 2.6 heeft overwogen vormen belanghebbendes activiteiten van meet af aan geen bron van inkomen. Reeds daarom kan van een staking van een onderneming geen sprake zijn.

2.8.

Het gelijk is aan de zijde van de inspecteur. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.

2.9.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 6 december 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.