Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-12-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:8423, AWB - 16 _ 7369

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-12-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:8423, AWB - 16 _ 7369

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 december 2017
Datum publicatie
24 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:8423
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7369
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 7

Inhoudsindicatie

BRE 16/7369 t/m BRE 16/7373

Art. 7 van de Wet OB en art. 9 van de Btw-richtlijn; ondernemerschap omzetbelasting,

Belanghebbende ontplooit sinds 2011 diverse activiteiten. Zo heeft hij adviesdiensten aangeboden, schildert hij kunst, stelt dit tentoon en biedt dit te koop aan en heeft hij een verzameling antieke voorwerpen die hij eveneens te koop aanbiedt. Belanghebbendes activiteiten zijn sinds de start verlieslijdend. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende ondernemer is voor de heffing van omzetbelasting en bijgevolg recht heeft op aftrek van voorbelasting. Vast staat dat belanghebbende in de onderhavige tijdvakken geen antiek of schilderijen heeft verkocht noch enig advies heeft verleend. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet belanghebbende niet aan zijn bewijslast dat hij economische activiteiten (beoogt te) verricht(en). Van ondernemerschap voor de omzetbelasting is alsdan geen sprake. Beroepen ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 16/7369 tot en met BRE 16/7373

uitspraak van 6 december 2017

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 26 augustus 2016 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem over de tijdvakken van 1 juli 2011 tot en met 30 september 2015 opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting (aanslagnummers [aanslagnummer] .F.01.1501, [aanslagnummer] .F.01.2501, [aanslagnummer] .F.01.3501, [aanslagnummer] .F.01.4501 en [aanslagnummer] .F.01.5501) en de daarbij in rekening gebrachte heffings- en belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2017 te Maastricht. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te Venlo, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] . Ter zitting zijn de procedures met de nummers BRE 16/3641 tot en met BRE 16/3643 (IB/PVV) en BRE 16/7369 tot en met BRE 16/7373 (omzetbelasting) gelijktijdig behandeld.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is geboren op [datum] 1942. In de onderhavige jaren ontvangt belanghebbende pensioen en een AOW-uitkering.

2.2.

Sinds 25 juli 2011 biedt belanghebbende adviesdiensten aan op zowel het gebied van de antiek- en kunsthandel als op het gebied van exclusieve veranda’s. Deze activiteiten zijn in augustus 2016 gestaakt omdat er geen interesse voor bleek te zijn. Daarnaast schildert belanghebbende schilderijen vanuit huis en heeft hij diverse cursussen, waaronder een cursus kunstschilderen, gevolgd. In de woning wordt een ruimte ook gebruikt voor het kunstschilderen. Belanghebbende stelt zijn schilderijen op diverse plaatsen tentoon en biedt deze te koop aan. Ook heeft belanghebbende (in privé) een verzameling antieke voorwerpen, met name klokken, die hij te koop aanbiedt. Hij heeft in dit verband diverse veilinghuizen, kunsthandelaren en beurzen benaderd en bezocht. Voorts heeft hij in 2013 en 2014 ‘open huis’ gehouden waarbij genodigden gedurende drie uur in de gelegenheid worden gesteld het antiek en schilderijen te bekijken en te kopen. Daarnaast worden het antiek en de schilderijen via het internet te koop aangeboden. Het antiek is in de loop van de jaren aangeschaft en maakt deel uit van zijn inboedel en is als zodanig meeverzekerd. Belanghebbende wenst met deze activiteiten zijn inkomensachteruitgang op te vangen. Dat het antiek lastig te verkopen is wordt geweten aan de crisis en de omstandigheid dat er een sterke waardedaling is geweest sinds de aankopen.

2.3.

Voor zover bekend, laten de verkopen en kosten over de jaren 2011 tot en met 2016 het volgende beeld zien:

Jaar

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Totaal

Verkopen

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 947

€ 904

€ 1.851

Kosten

€ 2.665

€ 8.518

€ 9.610

€ 15.410

€ ?

€ ?

€ 36.203

Resultaat

€ 2.665 (negatief)

€ 8.518

(negatief)

€ 9.610

(negatief)

€ 15.410

(negatief)

€ ?

€ ?

€ 34.352

(negatief)

De in 2015 door belanghebbende gerealiseerde verkopen hebben betrekking op het tijdvak van 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015.

2.4.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende ondernemer is voor de heffing van omzetbelasting en bijgevolg recht heeft op aftrek van voorbelasting. Dit geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of sprake is van een (beoogde) deelname aan het economische verkeer. Volgens belanghebbende is dat het geval. De inspecteur betwist dat.

2.5.

Als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) wordt beschouwd een ieder die ‘een bedrijf of een beroep zelfstandig uitoefent’ of ‘een vermogensbestanddeel exploiteert om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen’. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Btw-richtlijn, op welke bepaling artikel 7 van de Wet OB is gebaseerd, is een belastingplichtige ‘eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit’. Het begrip ‘economische activiteiten’ omvat volgens artikel 9, eerste lid, tweede alinea, alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter en, onder meer, de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. Uit het arrest Rompelman van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) volgt dat de bewijslast dat hij ten tijde van het in aftrek brengen van de voorbelasting gehandeld heeft als ondernemer voor de omzetbelasting rust op belanghebbende (HvJ 14 februari 1985, C-268/83, rov. 24).

2.6.

Vast staat dat belanghebbende in de onderhavige tijdvakken geen antiek of schilderijen heeft verkocht noch enig advies, mogelijk zijnde een dienst, heeft verleend. Belanghebbende heeft gesteld dat hij zowel met de advisering als met de aankoop van antiek en de door hem gemaakte schilderijen van meet af aan de intentie heeft gehad om economische activiteiten te (gaan) verrichten. Gelet op het voornoemd arrest Rompelman van het HvJ kan de belastingdienst verlangen dat een dergelijke wilsverklaring wordt ondersteund door objectieve gegevens. Uit het arrest Enkler (HvJ 26 september 1996, C-230/94, rov. 24) volgt dat daarbij alle gegevens moeten worden beoordeeld die een bepaald geval kenmerken.

2.7.1.

Belanghebbende heeft over de advisering verklaard dat daarin enkel een internetsite is gemaakt die in 2016 is opgeheven. Met betrekking tot het antiek verklaart hij dat hij dit in het verleden heeft aangeschaft om het te zijner tijd tegen een gunstige prijs te verkopen. Met het kunstschilderen heeft hij een hobby die mogelijk ook nog door de verkoop van de schilderijen een opbrengst kan realiseren. Al deze activiteiten zijn ontplooid om een aanvulling op zijn AOW-uitkering en pensioen te krijgen.

2.7.2.

Met betrekking tot de advisering constateert de rechtbank dat er geen dienstverlening heeft plaatsgevonden. Belanghebbende heeft zijn stelling dat hij met de advisering van meet af aan wel de intentie heeft gehad om economische activiteiten te (gaan) verrichten niet met objectieve gegevens onderbouwd. Van een economische activiteit die leidt tot ondernemerschap voor de omzetbelasting is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

2.7.3.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verkoopactiviteiten van het antiek te vergelijken met die van personen die bijvoorbeeld effecten of andere goederen kopen om deze later met winst te verkopen. Gegeven dat antieke voorwerpen in eigendom geen regelmatig terugkerend rendement opleveren en geen duurzame relatie doen ontstaan tussen de eigenaar en de afnemer van een met deze antieke voorwerpen te verrichten prestatie, kan niet worden gesproken van de exploitatie van (een) lichamelijke za(a)k(en) om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen in de zin van artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de Btw-richtlijn. De vraag die beantwoord dient te worden is derhalve of belanghebbende als handelaar in antieke voorwerpen kan worden beschouwd en uit dien hoofde belastingplichtige is zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de Btw-richtlijn.

2.7.4.

De rechtbank is van oordeel dat ook die activiteit geen economische activiteit is die tot ondernemerschap voor de omzetbelasting kan leiden. Uit de jurisprudentie van het HvJ kan worden afgeleid dat de loutere uitoefening door de eigenaar van zijn eigendomsrecht op zich niet als een economische activiteit kan worden beschouwd (zie onder andere het arrest van 20 juni 1996, zaak C-155/94, Wellcome Trust en het arrest van 29 april 2004, zaak C-77/01, EDM). Het HvJ heeft in dit verband onder andere geoordeeld dat de omvang van een (aandelen)verkoop noch de omstandigheid dat in het kader van een dergelijke verkoop een beroep is gedaan op consultancybureaus, als criteria kunnen dienen om een onderscheid te maken tussen de activiteiten van een particuliere investeerder, die buiten het toepassingsgebied van de Btw-richtlijn vallen, en die van een investeerder waarvan de operaties een economische activiteit vormen. Nu belanghebbendes activiteiten in dit verband zijn beperkt tot de aanschaf van bepaalde antieke voorwerpen en – op een gunstig tijdstip – de verkoop ervan is hij niet aan te merken als handelaar in de zin van artikel 9, eerste lid, tweede volzin van de Btw-richtlijn. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt daarvoor de vereiste actieve deelname aan het economische verkeer. Dat belanghebbende, zoals hij heeft gesteld, er alles aan heeft gedaan om de antieke voorwerpen zo gunstig mogelijk te verkopen door deze onder andere aan te bieden aan veilinghuizen, kunsthandelaren en beurzen, getuigt van zijn inzet maar valt naar het oordeel van de rechtbank mede te begrijpen onder ‘normaal vermogensbeheer’. Dat hij in 2017 (een) enkel(e) stuk(ken) antiek heeft verkocht maakt dat niet anders.

2.7.5.

Belanghebbende heeft ook over de door hem gemaakte schilderijen verklaard dat hij er alles aan heeft gedaan om deze te verkopen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij de schilderijen op diverse plekken heeft tentoongesteld en te koop heeft aangeboden. Dat in de onderhavige tijdvakken geen enkel schilderij is verkocht, wijt hij daarbij aan de economische crisis en de slechte marktsituatie. Van een economische activiteit die leidt tot ondernemerschap voor de omzetbelasting is in de onderhavige periode naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat hij inmiddels wel enkele schilderijen heeft verkocht. Belanghebbende heeft zijn stellingen echter niet onderbouwd met objectieve gegevens. De rechtbank acht deze stellingen, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, onvoldoende ter onderbouwing van belanghebbendes ondernemingsvoornemen.

2.7.6.

Gelet op al het voorgaande heeft belanghebbende niet aan zijn bewijslast voldaan dat hij economische activiteiten (beoogt te) verricht(en). Van ondernemerschap voor de omzetbelasting is alsdan geen sprake. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.

2.8.

Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.

2.9.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 6 december 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.