Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-02-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1106, BRE - 16 _ 2910 en 16_2911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-02-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1106, BRE - 16 _ 2910 en 16_2911

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
16 februari 2018
Datum publicatie
21 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:1106
Zaaknummer
BRE - 16 _ 2910 en 16_2911
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.90, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.91

Inhoudsindicatie

Art. 3.90 en 3.91 Wet IB;

In het kader van de Regeling Ruimte voor Ruimte hebben belanghebbende en de mede-eigenaren een perceel landbouwgrond voor € 4,50 per m2 verkocht aan Ruimte voor Ruimte Limburg C.V. (hierna: de CV). Hierna is het perceel als bouwgrond teruggekocht voor € 175 per m2 en vervolgens voor een hoger bedrag (gedeeltelijk) doorverkocht aan derden. Naar het oordeel van de rechtbank is de met de verkoop behaalde winst niet belast als resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank acht niet aannemelijk dat met name de werkzaamheden van belanghebbende(n) hebben bijgedragen aan het realiseren van het voordeel. Het ligt veeleer in de rede dat de dominante oorzaak van het voordeel is gelegen in de ligging en aard van het perceel in combinatie met het bestaan van de ruimte-voor-ruimteregeling. Daarmee bestond de relatief eenvoudige mogelijkheid tot realisatie van de bestemmingsplanwijziging door de CV. De enkele sloop van de aanwezige kippenstal maakt dit oordeel niet anders. Er is daarom geen sprake van werkzaamheden die het normaal actief vermogensbeheer te boven gaan.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 16/2910 en 16/2911

uitspraak van 16 februari 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.169 (hierna: de aanslag IB/PVV) en bij gelijktijdige beschikking € 453 aan heffingsrente (hierna: de beschikking heffingsrente IB/PVV) in rekening gebracht. Tegelijkertijd heeft de inspecteur een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: de aanslag Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 14.522 (hierna: de aanslag Zvw) en bij gelijktijdige beschikking € 15 aan heffingsrente (hierna: de beschikking heffingsrente Zvw) in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 19 april 2016 de in 1.1 genoemde aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 11 mei 2016, ontvangen bij de rechtbank op 13 mei 2016, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2018 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Heythuysen, tot bijstand vergezeld van [A] en namens de inspecteur, [verweerder].

De zaken met zaaknummers BRE 16/2906 tot en met 16/2911 en 16/2913 tot en met 16/2920 zijn tegelijkertijd ter zitting behandeld.

1.8.

De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende.

1.9.

Tijdens de zitting is in de zaken met de zaaknummers BRE 16/2906, 16/2910, 16/2911, 16/2913, 16/2916 en 16/2919 een compromisvoorstel tot stand gekomen. De gemachtigde heeft verklaard dat hij dit compromisvoorstel aan de betreffende belanghebbenden wil voorleggen alvorens een beslissing daarover te nemen. De rechtbank heeft aan het einde van de zitting het onderzoek in deze zaken gesloten en medegedeeld dat binnen zes weken uitspraken zullen worden gedaan. De rechtbank heeft daarbij aan partijen verzocht om, indien zij een compromis hebben bereikt, dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Op 18 januari 2018 heeft de gemachtigde aan de rechtbank medegedeeld dat de betreffende belanghebbenden het compromisvoorstel niet hebben geaccepteerd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is één van de acht erfgenamen van [B] (hierna: [de erven B]). Tot de erfenis behoort een perceel landbouwgrond van 3.000 m2, kadastraal bekend als [gemeente X], sectie F, nummer 214 gedeeltelijk en nummer 699 gedeeltelijk, gelegen aan de [adres] te [X] (hierna: het perceel).

2.2.

Het perceel is gelegen in een gebied dat is aangewezen voor toepassing van de zogenoemde ruimte-voor-ruimteregeling van de Provincie Limburg (hierna: de regeling). Voor de uitvoering van de regeling hebben de Provincie Limburg en Bouwfonds Ontwikkeling BV de commanditaire vennootschap Ruimte voor Ruimte Limburg C.V. (hierna: de CV) opgericht. De taak van de CV bestaat in hoofdzaak uit de verwerving van locaties die tot woningbouwkavels kunnen worden ontwikkeld, het verkrijgen van bouwtitels op deze locaties, het bouwrijp maken van deze locaties en de uitgifte van woningbouwkavels. Daarbij verwerft de CV grond voor € 4,50 per m2 en verkoopt zij deze als bouwgrond tegen een veel hogere prijs terug, welke prijs (mede) dient ter dekking van de door de overheid verstrekte sloopsubsidies en de kosten van de CV zelf.

2.3.

Bij brief van 23 oktober 2006 hebben [de erven B] aan de Provincie Limburg om deelname aan de regeling verzocht. Bij brief van 13 september 2007 heeft de [gemeente Y] de CV bericht dat er in principe geen bezwaar hoeft te bestaan tegen het bouwen van drie woningen aan de [adres].

2.4.

[de erven B] hebben met ingang van december 2007 3 percelen van elk 1.000 m2 via een makelaar op de vrije markt te koop aangeboden voor € 250 per m2.

2.5.

Op 9 juni 2008 zijn [de erven B] de verkoop en terugkoop met de CV overeengekomen, welke afspraken zijn vastgelegd in de in 2.7 en 2.8 genoemde overeenkomsten.

2.6.

Bij overeenkomsten van 27 en 28 juni 2008 zijn twee van de drie percelen aan derden verkocht voor € 250 per m2, in totaal € 250.000 per perceel. Met betrekking tot de levering is in beide overeenkomsten opgenomen dat deze gelijktijdig zal plaatsvinden met de levering van de grond door de CV door middel van een zogenaamde ABC-akte en uiterlijk binnen dertien maanden na ondertekening van de koopovereenkomst. Als ontbindende voorwaarde is in artikel 14 van de overeenkomsten, naast een financieringsvoorbehoud, opgenomen dat indien de bestemmingswijziging van de percelen niet uiterlijk binnen twaalf maanden na ondertekening van de koopovereenkomsten wordt gerealiseerd, de koopovereenkomst van rechtswege is ontbonden, een en ander tenzij partijen vooraf in overleg besluiten om deze termijn te verlengen.

2.7.

Op 23 juli 2008 hebben [de erven B] een overeenkomst met de CV ondertekend, waarbij het perceel door [de erven B] worden verkocht aan de CV voor € 4,50 per m2, in totaal € 13.500. In deze overeenkomst is in artikel 6.5 bepaald dat [de erven B] het perceel geheel vrij van (onder meer) opstallen dienen te leveren. In artikel 17 is bepaald dat de CV de inspanningsverplichting heeft om er zorg voor te dragen dat de noodzakelijke planologische besluitvorming zo spoedig mogelijk onherroepelijk tot stand komt. In hetzelfde artikel is bepaald dat de overeenkomst door de CV kan worden ontbonden (onder meer) indien niet uiterlijk na twaalf maanden door het bevoegd gezag het besluit is genomen tot wijziging van de bestemming van het perceel, dan wel een besluit is genomen tot het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

2.8.

Eveneens op 23 juli 2008 is tussen dezelfde partijen een overeenkomst ondertekend, waarbij drie bouwkavels van in totaal 3.000 m2 door de CV worden verkocht aan [de erven B] voor € 175 per m2, in totaal € 525.000. In deze overeenkomst is in artikel 25 bepaald dat de overeenkomst van rechtswege is ontbonden indien de in 2.7 genoemde overeenkomst is ontbonden.

2.9.

Op het perceel bevond zich een kippenstal van 390 m2. Deze is op 8 februari 2010 gesloopt.

2.10.

Op 15 februari 2010 is het door de [gemeente Y] vastgestelde nieuwe bestemmingsplan met betrekking tot de percelen onherroepelijk vast komen te staan.

2.11.

Op 22 februari 2010 is het perceel door [de erven B] aan de CV geleverd. Volgens de akten van levering is het perceel op 2 april 1993 door [de erven B] ieder voor 1/8e deel verkregen.

2.12.

Op 22 februari 2010 en 11 juni 2010 zijn twee van de drie bouwkavels door de CV aan zeven (van de acht) [de erven B] geleverd (voor € 175.000 per perceel) onder gelijktijdige doorlevering aan een derde (voor € 237.500 per perceel) door middel van een zogenaamde ABC-akte.

2.13.

Op 31 oktober 2016 is de derde bouwkavel door zeven (van de acht) [de erven B] geleverd voor € 187.947. Volgens de akte van levering is deze koop gesloten op 11 april 2016 en hebben vorenbedoelde zeven erven de derde bouwkavel op 30 maart 2011 in eigendom verkregen.

2.14.

Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 een inkomen uit werk en woning van € 29.647 aangegeven. In de aangifte is niets vermeld met betrekking tot een voordeel behaald met de verkoop van de percelen.

2.15.

De inspecteur heeft het voordeel dat is behaald bij de verkoop in 2010 van twee van de drie bouwkavels aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en voor alle betrokken erven tezamen berekend op € 101.652. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV heeft de inspecteur 1/7e deel hiervan (€ 14.522) aan belanghebbende toegerekend en dit opgeteld bij het door belanghebbende aangegeven inkomen uit werk en woning. Gelijktijdig heeft de inspecteur de aanslag Zvw opgelegd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of het voordeel dat is behaald door deelname aan de regeling door de inspecteur terecht is aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, dan is de omvang van het resultaat in geschil.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt de in 3.1 genoemde vraag ontkennend en stelt zich subsidiair op het standpunt dat de omvang van het resultaat uit overige werkzaamheden moet worden verminderd.

De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend, maar heeft ter zitting verklaard dat het vastgestelde resultaat uit overige werkzaamheden nog moet worden verminderd in verband met een dubbeltelling in de berekening.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV en de beschikking heffingsrente IB/PVV en vernietiging van de aanslag Zvw en de beschikking heffingsrente Zvw.

De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van zowel de aanslag IB/PVV als de aanslag Zvw en dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen heffingsrente.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing