Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-05-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3392, AWB - 17 _ 2090

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-05-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3392, AWB - 17 _ 2090

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 mei 2018
Datum publicatie
4 december 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:3392
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2090

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting, verzuimboeten opgelegd vanwege het niet tijdig indienen van de aangiften voor de jaren 2011 tot en met 2015. De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van de beroepen die zien op de jaren 2011, 2012 en 2013. De rechtbank ziet aanleiding om de verzuimboeten voor de jaren 2014 en 2015, gelet op de bijzondere omstandigheden, te matigen.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/2090, 17/2091, 17/2092, 17/2093 en 17/2094

uitspraak van 30 mei 2018

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats A],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden beslissingen en uitspraken op bezwaar

De beroepen van belanghebbende richten zich tegen de beslissingen tot afwijzing van de verzoeken tot ambtshalve vermindering van de aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2011, 2012 en 2013 van 12 januari 2017 en tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 12 januari 2017 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde verzuimboetes voor de jaren 2014 en 2015.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2018. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende haar bestuurder [B], vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [Kantoornaam gemachtigde] te Gorinchem, en namens de inspecteur, [verweerder]

1 Beslissing

Met betrekking tot procedurenummers 17/2090, 17/2091 en 17/2092

De rechtbank verklaart:

- zich onbevoegd om kennis te nemen van de beroepen.

Met betrekking tot procedurenummers 17/2093 en 17/2094

De rechtbank verklaart:

-

de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar van 12 januari 2017;

-

vermindert de verzuimboete voor 2014 tot € 1.639;

-

vermindert de verzuimboete voor 2015 tot € 1.639;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.500;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan haar vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft de aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 2011, 2012 en 2013 niet tijdig ingediend. De inspecteur heeft voor die jaren op 28 september 2013, 6 september 2014 en 5 maart 2016 ambtshalve aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd. Tevens heeft de inspecteur gelijktijdig heffings-/belastingrente in rekening gebracht en verzuimboeten opgelegd. Bij uitspraken op bezwaar van 15 oktober 2016, 24 september 2016 en 1 oktober 2016 heeft de inspecteur de bezwaarschriften van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De opgelegde verzuimboeten zijn gehandhaafd. Tevens zijn op de genoemde data de vastgestelde aanslagen ambtshalve verminderd. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 18 november 2016. De inspecteur heeft deze brief opgevat als verzoeken om ambtshalve vermindering van de (ambtshalve) aanslagen en deze opvatting met belanghebbende gedeeld bij brief van 1 december 2016. Bij beslissingen van 12 januari 2017 heeft de inspecteur de verzoeken tot ambtshalve vermindering afgewezen.

2.2.

Met dagtekening 8 oktober 2016 en 12 november 2016 heeft de inspecteur de aanslagen vennootschapsbelasting vastgesteld voor de jaren 2014 en 2015 conform de ingediende aangiften. Gelijktijdig heeft de inspecteur voor deze jaren verzuimboeten opgelegd aan belanghebbende omdat belanghebbende ook deze aangiften vennootschapsbelasting niet tijdig heeft ingediend. Bij uitspraken op bezwaar van 12 januari 2017 heeft de inspecteur de bezwaarschriften van belanghebbende gericht tegen de opgelegde verzuimboeten ongegrond verklaard.

2.3.

In geschil is de vraag of voor de jaren 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015 terecht verzuimboeten tot bedragen van respectievelijk € 2.460, € 2.460, € 4.920, € 2.639 en € 2.639 aan belanghebbende zijn opgelegd.

2011, 2012 en 2013

2.4.

Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling te kunnen toekomen, dient de rechtbank zich uit te laten over haar bevoegdheid.

2.5.

De beslissingen tot afwijzing van de verzoeken tot ambtshalve vermindering waartegen belanghebbende is opgekomen, zijn beslissingen als bedoeld in artikel 65 van de AWR. Tegen dergelijke beslissingen staan geen rechtsmiddelen open. Gelet hierop en met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:505, is de rechtbank van oordeel dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van de inhoud van de ingediende beroepschriften.

2014 en 2015

2.6.

Voor wat betreft de jaren 2014 en 2015 is de rechtbank van oordeel dat zij wél bevoegd is om kennis te nemen van de beroepschriften aangezien de beroepen zijn gericht tegen door de inspecteur genomen uitspraken op bezwaar. Nu de beroepen ook tijdig zijn ingediend, acht de rechtbank belanghebbende tevens ontvankelijk.

2.7.

In artikel 67a, eerste lid, van de AWR is bepaald dat indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, van de AWR gestelde termijn heeft gedaan, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur hem, uiterlijk bij de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen.

Conform § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) kan de inspecteur ter zake van een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting een verzuimboete opleggen van vijftig procent van het wettelijk maximum van artikel 67a van de AWR.

2.8.

Voor beide jaren heeft de inspecteur een boete opgelegd van € 2.639. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de boeten vernietigd dan wel gematigd moeten worden omdat sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas), de boeten disproportioneel zijn, slechts sprake is van één gedraging en dus slechts één boete mag worden opgelegd, de inspecteur niet zorgvuldig heeft gehandeld, sprake is van opgewekt vertrouwen en haar financiële situatie te slecht is om de boeten (volledig) te betalen. De inspecteur heeft betoogd dat voor vernietiging dan wel matiging geen reden bestaat.

2.9.

Vast staat dat belanghebbende de aangiften vennootschapsbelasting niet tijdig heeft ingediend, zodat de inspecteur in beginsel de boeten terecht heeft opgelegd. De rechtbank volgt belanghebbende niet in haar stelling dat sprake is geweest van avas. De door belanghebbende geschetste privéomstandigheden van haar bestuurder zijn niet zó uitzonderlijk dat haar geen enkele schuld treft dat de aangiften niet tijdig gedaan zijn. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de bestuurder in dezelfde periode wel in staat is geweest om de aangiften omzetbelasting en loonbelasting te verzorgen. Ter zitting heeft de bestuurder, gevraagd naar een verklaring voor het niet-doen van de aangiften, aangevoerd dat hij niet is toegekomen aan het doen van aangifte en dit telkens voor zich uit heeft geschoven. Ook dit is onvoldoende voor een geslaagd beroep op avas. Het had op de weg van de bestuurder gelegen om - als hij vanwege privéomstandigheden niet in staat was de aangiften tijdig te doen - uitstel te vragen en/of een derde in te schakelen, zoals hij in 2016 uiteindelijk ook heeft gedaan. Voorts volgt de rechtbank de stelling dat slechts sprake is van één gedraging niet. Ieder jaar dient opnieuw aangifte vennootschapsbelasting te worden ingediend, zodat elke keer dat de vereiste aangifte niet wordt gedaan een nieuw verzuim wordt begaan. Het standpunt van belanghebbende dat sprake is van gewekt vertrouwen houdt evenmin stand. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur of een andere medewerker van de Belastingdienst zodanige toezeggingen heeft gedaan waaruit belanghebbende mocht afleiden dat er geen of gematigde boeten zouden worden opgelegd. Uit het verslag van het hoorgesprek, waar belanghebbende op wijst, blijkt in ieder geval niet van een dergelijke toezegging. Van onzorgvuldige besluitvorming is dan ook geen sprake.

Tot slot heeft belanghebbende verzocht om matiging van de boeten vanwege haar slechte financiële situatie. Tegenover het gemotiveerde verweer van de inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat is de boeten te betalen. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat de boeten te matigen om deze, alle omstandigheden in aanmerking nemend, als passend en geboden aan te merken. Daarbij kent de rechtbank betekenis toe aan het feit dat belanghebbende in de jaren 2011 tot en met 2015 een adequate administratie heeft gevoerd op grond waarvan zij tijdig aangiften had kunnen doen. Ook acht de rechtbank van belang dat de jaarwinsten in de desbetreffende jaren lagen tussen € 8.000 en € 20.000 terwijl belanghebbende alleen al over de jaren 2011 tot en met 2013 verzuimboeten van in totaal € 9.840 heeft belopen. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat de oorzaak van het niet tijdig van doen aangiften klaarblijkelijk was gelegen in een door privéproblemen veroorzaakte toestand van laksheid van haar bestuurder, welke toestand tot in 2016 heeft voortgeduurd. Weliswaar is het volstrekt gerechtvaardigd dat de inspecteur wegens het voortgezet niet-nakomen van de aangifteverplichting telkenjare een verzuimboete heeft opgelegd, maar gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval bestaat aanleiding de boeten voor de in geschil zijnde jaren te matigen met het oog op een straftoemeting die ‘passend en geboden’ mag heten. De rechtbank zal daartoe de voor 2014 en 2015 opgelegde boeten ieder met € 1.000 verminderen.

2.10.

Gelet op het voorgaande zijn de beroepen, geregistreerd onder procedurenummers 17/2093 en 17/2094, gegrond verklaard.

2.11.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank beschouwt de beroepszaken als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) . Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.500 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting met een waarde van € 249 per punt, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan op 30 mei 2018 door mr. J. den Boer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.C.A. de Kort, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.