Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-11-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6620, AWB - 17 _ 3597

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-11-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6620, AWB - 17 _ 3597

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 november 2018
Datum publicatie
7 december 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:6620
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3597
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 10

Inhoudsindicatie

Art. 10 Wet LB

Belanghebbende is politieambtenaar. Hij heeft een aanvraag bij de korpschef ingediend. De aanvraag is in hoogste instantie door de Centrale Raad van Beroep afgewezen. Omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is de korpschef veroordeeld tot een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende. De immateriëleschadevergoeding is uitbetaald onder inhouding van loonheffing. De rechtbank oordeelt dat dit niet terecht is. De immateriëleschadevergoeding is aan belanghebbende toegekend in diens hoedanigheid van procederende partij, en staat daarmee in te ver verwijderd verband tot de dienstbetrekking om als loon te worden aangemerkt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/3597

Uitspraak van 28 november 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De werkgever van belanghebbende heeft bij de salarisbetaling over het tijdvak 1 september 2016 tot en met 30 september 2016 een immateriëleschadevergoeding (hierna: imsv) aan belanghebbende uitbetaald onder inhouding van loonheffing.

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 12 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen deze inhouding van loonheffing. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 april 2017 de inhouding gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 15 mei 2017, ontvangen bij de rechtbank op 16 mei 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018 te Breda. Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt. Voor een overzicht van de personen die op de zitting zijn verschenen en voor een overzicht van wat er op de zitting is besproken, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is op 3 oktober 2018 aan partijen verzonden.

1.6.

Nadien is door de rechtbank beslist dat de zaak zal worden verwezen naar de meervoudige kamer. Bij brief van 3 oktober 2018 is deze beslissing aan partijen meegedeeld. Door partijen is desgevraagd aangegeven dat zij toestemming geven om de zaak zonder nadere mondelinge behandeling af te doen. De rechtbank heeft vervolgens een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is werkzaam als politiebeambte bij de politieregio Midden en West Brabant. Belanghebbende heeft een functieonderhoud bij de korpschef aangevraagd. De korpschef heeft de aanvraag afgewezen. Door de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is in hoogste instantie geoordeeld dat dit terecht is.

2.2.

Belanghebbende heeft in de procedure bij de Raad verzocht om imsv wegens schending van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De Raad heeft geoordeeld dat sprake is van een overschrijding van die termijn die leidt tot een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. De korpschef is door de Raad veroordeeld tot betaling van de vergoeding omdat de overschrijding geheel aan de korpschef is te wijten.

2.3.

Bij de uitbetaling van deze imsv bij het salaris van september 2016 is € 492,20 loonheffing ingehouden.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of er terecht loonheffing is ingehouden over de aan belanghebbende toegekende imsv wegens overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM. Meer specifiek richt het geschil zich op de vraag of de imsv is aan te merken als loon in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet).

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2.

Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de stukken die zij hebben ingediend en het proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing