Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6855, 17/3772

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6855, 17/3772

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 december 2018
Datum publicatie
7 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:6855
Formele relaties
Zaaknummer
17/3772

Inhoudsindicatie

Belanghebbende woont in België in een eigen woning. Hij geniet in 2015 dividend uit een vennootschap, waarin hij een aanmerkelijk belang houdt en die inwoner is van Nederland. Ingevolge artikel 10 van het belastingverdrag Nederland-België mag dat dividend in België (eerste paragraaf) en tegelijkertijd ook in Nederland (tweede paragraaf) worden belast. Daarmee is volgens de rechtbank voldaan aan het vereiste dat het inkomen van belanghebbende (nagenoeg) geheel in Nederland is onderworpen aan de loonbelasting of inkomstenbelasting, zodat hij dient te worden aangemerkt als een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8 , zesde lid, van de Wet IB 2001. De tekst van dit artikel is dermate duidelijk en eenduidig, dat deze, wat er ook zij van de strekking, niet voor een andere uitleg vatbaar is. Dat het dividend ook in België belastbaar is en dat het in Nederland slechts tegen een beperkt tarief belastbaar is doet daar niet aan af.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/3772

uitspraak van 7 december 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] (België),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, [aanslagnummer] .H.56.01 (hierna: de aanslag).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 mei 2017 de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 mei 2017, ontvangen bij de rechtbank op 29 mei 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 18 september 2018 te Roermond. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de ter zitting verschenen personen zijn vermeld. Van dit proces-verbaal is een afschrift aan deze uitspraak gehecht.

1.7.

Ter zitting heeft de rechtbank de zaak verwezen naar een meervoudige kamer en hebben partijen verklaard dat een nadere mondelinge behandeling door de meervoudige kamer niet nodig is. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd.

1.8.

Bij brief van 26 oktober 2018 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd met zes weken.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende woonde het hele jaar 2015 in [plaats] (België) en heeft daar een eigen woning. Hij heeft in 2015 in totaal een bedrag van € 10.269 aan renten van schulden betreffende deze woning voldaan. Het voor deze woning in aanmerking te nemen eigenwoningforfait bedraagt € 1.575. In het Belgische aanslagbiljet 2015 is geen aftrekpost in verband met de eigen woning opgenomen.

2.2.

Belanghebbende heeft een aanmerkelijk belang in [A BV] (hierna: de vennootschap). De vennootschap is gevestigd in Nederland. In 2015 heeft de vennootschap aan belanghebbende een dividend uitgekeerd ten bedrage van (bruto) € 135.000. Op het dividend is in Nederland 15 procent (€ 20.250) dividendbelasting ingehouden. In België is het netto dividend van € 114.750 belast met federale belasting tegen 25 procent.

2.3.

Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam bij de vennootschap. In 2015 heeft belanghebbende een (gebruikelijk) loon genoten van € 44.000.

2.4.

Met dagtekening 7 oktober 2016 heef de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2015 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.000 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 135.000 en daarbij het verzamelinkomen vastgesteld op € 179.000. Bij die aanslag zijn de ingehouden en afgedragen loonheffingen (€ 13.507) en dividendbelasting (€ 20.250) als voorheffingen verrekend.

2.5.

Belanghebbende heeft een “Inkomensverklaring 2015 Kwalificerende buitenlandse belastingplichtige” overgelegd. In deze verklaring heeft belanghebbende ingevuld dat het “Totaal inkomsten die niet belast zijn in Nederland” nihil is. De Belgische belastingdienst heeft op 9 februari 2017 verklaard dat de door belanghebbende ingevulde gegevens overeenkomen met wat bij hen bekend is over het inkomen van belanghebbende.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende dient te worden aangemerkt als een ‘kwalificerende buitenlandse belastingplichtige’ als bedoeld in artikel 7.8, zesde dan wel achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.306 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 135.000. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing