Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-10-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7238, BRE - 17 _ 2149

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-10-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7238, BRE - 17 _ 2149

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 oktober 2018
Datum publicatie
15 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:7238
Zaaknummer
BRE - 17 _ 2149
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 220a, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 7:15

Inhoudsindicatie

Art. 220a Gemeentewet, art. 7:15 Awb

OZB / verzorgingshuis woning of niet-woning? Wegingsfactor in bezwaar zwaar of zeer zwaar?

De rechtbank acht aannemelijk dat de gangen grenzend aan de eigen kamers van de bewoners doorgaans mede worden gebruikt in verband met het verlenen van zorg door het verzorgend personeel aan de bewoners. Daarmee dienen de gangen niet tot woning en zijn zij niet volledig dienstbaar aan woondoeleinden. Voor dat geval is niet in geschil dat de aanslag gebruikersbelasting moet worden gehandhaafd. In bezwaarfase gaat het om meerdere onroerende zaken die voor de waardering wezenlijke verschillen vertonen en waarbij in geval van vermindering van de vastgestelde waarden telkens de kosten van de ingeschakelde taxateur integraal zijn vergoed. Aan het gewicht van de zaak is geen hogere wegingsfactor dan 1,5 toe te kennen.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/2149

uitspraak van 19 oktober 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats A] ,

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland,

de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) onder meer de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats B] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2015, vastgesteld voor het kalenderjaar 2016 op € 4.458.000. In het desbetreffende geschrift zijn onder meer ook de op die onroerende zaak betrekking hebbende aanslagen onroerende-zaakbelasting bekend gemaakt. De aanslag onroerende-zaakbelasting ter zake van de eigendom (hierna: de aanslag eigenaarsbelasting) is berekend naar een heffingsmaatstaf gelijk aan voornoemde waarde. De aanslag onroerende-zaakbelasting ter zake van het gebruik (hierna: de aanslag gebruikersbelasting) is berekend naar een heffingsmaatstaf van € 395.000.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 14 februari 2017 onder meer de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 4.345.000. Daarbij is de aanslag eigenaarsbelasting dienovereenkomstig verminderd. De aanslag gebruikersbelasting is bij uitspraak op bezwaar verminderd tot een aanslag berekend naar een heffingsmaatstaf van € 304.000. Voorts heeft de heffingsambtenaar belanghebbende een kostenvergoeding toegekend.

1.3.

Belanghebbende heeft één beroepschrift gedagtekend op 28 februari 2017, ontvangen bij de rechtbank per fax op 28 maart 2017, ingediend tegen de uitspraken op bezwaar. Het beroep dat betrekking heeft op [adres] is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 17/2149.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2018 te Breda. De zaken met de nummers 17/2148, 17/2149 en 18/6049 ten name van belanghebbende zijn gelijktijdig behandeld. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak is aan te merken als één object voor de onroerende-zaakbelastingen in de zin van artikel 220a, lid 1, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 16 van de Wet WOZ.

2.2.

In de onroerende zaak is een woonzorgcentrum (hierna verder: het verzorgingshuis) gevestigd.

2.3.

De bewoners van het verzorgingshuis verblijven daar duurzaam en beschikken allen over een eigen, afsluitbare kamer. De bewoners zijn in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres van het verzorgingshuis. Het verzorgingshuis bestaat uit drie bouwlagen. Op de begane grond van het verzorgingshuis bevinden zich onder meer een entreehal, een restaurant, een kantoor en eigen kamers van de bewoners. Op de tweede verdieping bevinden zich eigen kamers van bewoners en een kantoor. Op de derde verdieping bevinden zich alleen eigen kamers van de bewoners. De gangen op de tweede en derde verdieping en grenzend aan eigen kamers van de bewoners zijn alleen toegankelijk voor de bewoners, hun bezoekers en het zorgpersoneel.

2.4.

De heffingsambtenaar heeft 60,55% van de waarde van het verzorgingshuis toegerekend aan gedeelten daarvan die tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Als gevolg daarvan is de bestreden gebruikersbelasting in de zin van artikel 220, aanhef en letter a, van de Gemeentewet in rekening gebracht. De heffingsambtenaar heeft onder meer de eigen kamers van de bewoners aangemerkt als delen van het verzorgingshuis die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. De gangen op de tweede en derde verdieping grenzend aan de eigen kamers van de bewoners zijn door de heffingsambtenaar als niet-woning aangemerkt.

3 Geschil

3.1.

De bij uitspraak op bezwaar vastgestelde WOZ-waarde van het verzorgingshuis en de aanslag eigenaarsbelasting zijn niet in geschil. Ter zake van het verzorgingshuis is tussen partijen slechts in geschil of het verzorgingshuis als niet-woning moet worden aangemerkt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de gangen op de tweede en derde verdieping grenzend aan de eigen kamers van de bewoners tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de aanslag gebruikersbelasting. De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing