Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1063, BRE - 17 _ 5070_5074

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1063, BRE - 17 _ 5070_5074

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 februari 2019
Datum publicatie
1 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:1063
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 17 _ 5070_5074
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 36, Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Bestuurdersaansprakelijkheid (art. 36 IW en art. 7 UB IW) / Schending Verdedigingsbeginsel / Periode bestuurderschap

Niet in geschil is dat sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel. Belanghebbenden hebben echter niet voldaan aan de bewijslast voor het andere-afloopcriterium. Ontvanger maakt aannemelijk dat belanghebbenden de werkelijke bestuurders waren in de periode van aansprakelijkstelling. Belanghebbenden zijn terecht aansprakelijk gesteld voor het onbetaald laten van de naheffingsaanslag die het gevolg is van de omstandigheid dat meer omzetbelasting is verschuldigd dan is aangegeven en voldaan. Het gelijk is aan de ontvanger.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/5070 en 17/5074

uitspraak van 13 februari 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende 1] , domicilie kiezende te Maastricht

[belanghebbende 2] domicilie kiezende te Maastricht,

samen: belanghebbenden,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft bij separate beschikkingen met dagtekening 30 april 2014 belanghebbenden op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) in samenhang met artikel 2, tweede lid, onderdeel a van de IW aansprakelijk gesteld voor het door [A BV] onbetaald laten van de nageheven omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot 1 december 2008 en de in verband daarmee in rekening gebrachte heffingsrente. Het betreft de volgende beschikkingen:

Zaaknr.

Belanghebbende:

Beschikkingsnr.

Omzetbelasting

Heffingsrente

17/5070

[belanghebbende 1]

[beschikkingsnummer 1]

€ 152.678

€ 19.122

17/5074

[belanghebbende 2]

[beschikkingsnummer 2]

€ 152.678

€ 19.122

(hierna: de beschikkingen)

1.2.

De ontvanger heeft bij uitspraken op bezwaar van 27 augustus 2014 de beschikkingen gehandhaafd. Belanghebbenden hebben hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de beroepen bij uitspraken van 14 juni 2016 gegrond verklaard en de zaken naar de ontvanger teruggewezen om belanghebbenden alsnog te horen. Daarbij heeft de rechtbank een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase toegekend van € 3.500 per belanghebbende.

1.3.

De ontvanger heeft bij uitspraken op bezwaar van 7 juni 2017, na het horen, de bezwaren afgewezen.

1.4.

Belanghebbenden hebben bij brieven van 14 juli 2017, ontvangen bij de rechtbank op 17 juli 2017, beroep ingesteld tegen diverse uitspraken op bezwaar waaronder de in 1.3 vermelde uitspraken. De beroepen tegen deze laatste uitspraken zijn geregistreerd onder de in 1.1 vermelde zaaknummers. De andere beroepen van belanghebbenden staan geregistreerd onder de zaaknummers 17/5071 tot en met 17/5073 en 17/5075. Ter zake van al deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende [belanghebbende 1] eenmaal griffierecht geheven, groot € 46 en van belanghebbende [belanghebbende 2] eenmaal griffierecht geheven, groot € 46.

1.5.

De ontvanger heeft verweerschriften ingediend.

1.6.

Tijdens de zitting in andere zaken van belanghebbenden (met zaaknummers 16/3532 tot en met 16/3535) is besloten de in 1.4 vermelde beroepszaken, waaronder de onderhavige, tegelijk te behandelen met die andere zaken op een latere zittingsdatum.

1.7.

Partijen hebben vervolgens nadere stukken ingediend. Het gaat om de volgende stukken:

-

Brief van 1 mei 2018 van de ontvanger met bijgevoegd onder meer CD-ROM’s;

-

Brief van 7 juni 2018 van belanghebbenden;

-

Brief van 11 juni 2018 van belanghebbenden met bijgevoegd onder meer een usb-stick;

-

Brief van 25 juli 2018 van de ontvanger met bijgevoegd onder meer CD-ROM’s;

-

Brief van 10 augustus 2018 van de ontvanger met een aanvulling op de verweerschriften;

-

Brief van 2 oktober 2018 van belanghebbenden.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2018 te Breda. Ter zitting zijn de beroepen van belanghebbenden met de zaaknummers 16/3532 tot en met 16/3535 en 17/5070 tot en met 17/5075 tegelijkertijd behandeld. Voor een overzicht van de aldaar verschenen en gehoorde personen en het ter zitting verhandelde verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.

1.9.

Bij brief van 20 december 2018 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Volgens de gegevens bij de Kamer van Koophandel waren belanghebbenden in de periode van 11 januari 2005 tot 1 december 2008 bestuurders van [A BV] (hierna: [A BV] ) en was [de vader] (hierna: de vader) vanaf 1 december 2008 tot 23 april 2010 de enige bestuurder van deze vennootschap. Belanghebbenden zijn tot 23 april 2010 ieder voor 50% aandeelhouder geweest van [A BV] . Vanaf 23 april 2010 is [persoon A] zowel bestuurder als aandeelhouder van [A BV] . Op 23 januari 2012 is [A BV] ontbonden.

2.2.

[A BV] exploiteerde in 2008 een uitzendbureau en heeft uitzendkrachten ter beschikking gesteld aan opdrachtgevers. De uitzendkrachten waren hoofdzakelijk werkzaam in de infrastructuur en bij metaalbedrijven.

2.3.

Namens de inspecteur van de Belastingdienst is bij [A BV] een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2008 en 2009. Dat onderzoek was uitsluitend gericht op de aan de opdrachtgevers in rekening gebrachte omzetbelasting. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 21 juni 2013. Daarin staat voor zover van belang:

2.6 Verloop onderzoek

In de jaren 2010 en 2011 is erdoor de FIOD een strafrechtelijk onderzoek ingesteld bij de diverse bedrijven van [de familie] . Tijdens dit onderzoek is onder andere gebleken dat er door [A BV] onjuiste aangiften omzetbelasting zijn ingediend.

Tijdens het strafrechtelijk onderzoek is geconstateerd dat er van [A BV] nagenoeg geen administratie bewaard is gebleven. Tijdens de doorzoeking zijn er uitsluitend een aantal digitale bestanden aangetroffen. Een deel van deze bestanden betreffen Excel-spreadsheets met de loonbetalingen (…).

(…)

Omdat er buiten de genoemde spreadsheets geen administratie meer te achterhalen is zijn bij alle bekende opdrachtgevers van [A BV] de uitgeschreven verkoopfacturen, inclusief de onderliggende urenregistratie, opgevraagd. Bij die opdrachtgevers waarvan bekend is dat ze inmiddels failliet zijn, zijn deze gegevens niet opgevraagd. De ontvangen facturen zijn in een spreadsheet ingevoerd (…).

(…)

Het is niet gelukt alle opdrachtgevers te achterhalen. Aan de hand van de gegevens die wel ontvangen zijn blijkt dat door [A BV] onjuiste aangiften toonheffingen en omzetbelasting zijn ingediend.

Door het Openbaar Ministerie is toestemming verleend om stukken en bescheiden uit het strafrechtelijke onderzoek te gebruiken voor het bepalen van de verschuldigde omzetbelasting en loonheffingen door [A BV] .

(…)

4. Omzetbelasting

Over het derde en vierde kwartaal van het jaar 2008 heeft [A BV] een bedrag van € 35.588 aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven.

Uit de van de opdrachtgevers ontvangen facturen blijkt dat er in totaliteit een bedrag van € 201.676,84 aan omzetbelasting bij de diverse opdrachtgevers in rekening is gebracht.

Dit betekent dat onderstaand bedrag aan gefactureerde omzetbelasting te weinig is aangegeven: (…)

2008

Gefactureerde omzetbelasting

€ 201.676

Af: verschuldigde omzetbelasting 3e kwartaal

-/- € 9.916

Af: verschuldigde omzetbelasting 4e kwartaal

-/- € 25.672

Te weinig aangegeven omzetbelasting

€ 166.080

[Rechtbank: de uitkomst van deze totaaltelling is € 166.088]”

2.4.

De inspecteur heeft naar aanleiding van voormeld onderzoek met dagtekening 31 juli 2013 aan [A BV] de naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 opgelegd van € 166.088 (hierna: de naheffingsaanslag) en daarbij gelijktijdig heffingsrente in rekening gebracht van € 20.801.

2.5.

De ontvanger heeft een onderzoek in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid ingesteld in verband met diverse openstaande belastingschulden van diverse vennootschappen, waaronder de belastingschuld van [A BV] als gevolg van de in 2.4 vermelde naheffingsaanslag. Het (interne) rapport daarvan is op 10 februari 2014 vastgesteld. De ontvanger heeft belanghebbenden vervolgens aansprakelijk gesteld voor de door [A BV] verschuldigde omzetbelasting en de daarmee samenhangende heffingsrente op de naheffingsaanslag, zij het beperkt tot de periode 1 januari 2008 tot 1 december 2008. Het bedrag van de aansprakelijkstelling van € 171.800 is als volgt bepaald:

Gefactureerde omzetbelasting tot 1 december 2008

€ 188.266

Af: verschuldigde omzetbelasting 3e kwartaal

-/- € 9.916

Af: verschuldigde omzetbelasting 4e kwartaal

-/- € 25.672

Totaal te weinig aangegeven omzetbelasting tot 1 december 2008

€ 152.678

Heffingsrente tot 1 december 2008

€ 19.122

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen zijn de antwoorden op de volgende vragen in geschil:

  1. Dienen de in 1.1 vermelde beschikkingen te worden vernietigd omdat de ontvanger bij het nemen van de beschikkingen aansprakelijkstelling het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel heeft geschonden?

  2. Waren belanghebbenden tot 1 december 2008 de bestuurders van [A BV] (standpunt ontvanger) of tot 28 maart 2008 (standpunt belanghebbenden)?

  3. Zijn belanghebbenden terecht aansprakelijk gesteld voor de omzetbelastingschuld van [A BV] ?

  4. Hebben belanghebbenden recht op een (hoge) kostenvergoeding voor de bezwaarfase?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de beschikkingen.

De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing