Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-05-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2189, AWB - 17 _ 5678

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-05-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2189, AWB - 17 _ 5678

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 mei 2019
Datum publicatie
20 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:2189
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5678
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27e

Inhoudsindicatie

Artikel 16 en 27e AWR. Doorwerking omkering van de bewijslast bij een informatiebeschikking naar de verlengde navorderingstermijn. Uitleg begrip ‘bestanddeel’ in artikel 16(4) AWR.

De rechtbank gaat in deze uitspraak onder meer in op twee kwesties. (1) Heeft omkering van de bewijslast op de grond dat ‘sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking’ – anders dan omkering op de grond dat niet de vereiste aangifte is gedaan – wél betrekking op de vraag of navordering mogelijk is met toepassing van de verlengde navorderingstermijn? Verhouding tussen BNB 2018/88 en de KB-lux-jurisprudentie? Als de eerste vraag ontkennend zou worden beantwoord: (2) Brengt de omstandigheid dat vaststaat dat belanghebbende (eerder niet-aangegeven) vermogen heeft gehouden in het buitenland reeds mee dat aan de voorwaarden voor navordering met toepassing van de verlengde navorderingstermijn is voldaan en wel ook in die zin dat het geschil over de hoogte van het buitenlandse vermogen verder moet worden beslist met toepassing van omkering van de bewijslast? Hoe ruim of eng moet het begrip ‘bestanddeel’ in artikel 16(4) AWR worden opgevat?

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/5678, 17/5679, 18/1141 en 18/1142

uitspraak van 9 mei 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

I. [de man] (hierna: de man), wonende te [plaats] ,

II. [de vrouw] (hierna: de vrouw), wonende te [plaats] ,

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister voor Rechtsbescherming.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbenden voor de jaren 2004 en 2005 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar van 25 juli 2017 en 30 januari 2018 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbenden hebben daartegen bij brieven van 8 augustus 2017 en 20 februari 2018, ontvangen bij de rechtbank op 10 augustus 2017 en 21 februari 2018, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van viermaal € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 24 januari 2019 te Eindhoven. Voor de aldaar verschenen personen wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting dat op 19 februari 2019 naar partijen is verzonden. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de inspecteur een pleitnota en nieuwe kopieën van de verminderingsbeschikkingen ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een mondelinge uitspraak over twee weken aangekondigd. Voor het verdere verhandelde ter zitting wordt verwezen naar voormeld proces-verbaal.

1.7.

Bij brief van 6 februari 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en aan partijen meegedeeld dat de behandeling van de beroepen wordt verwezen naar een meervoudige kamer. Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

1.8.

Bij brief van 28 maart 2019 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Door de inspecteur is op 8 maart 2013 een “verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen” ontvangen waarin de man verklaart sinds 1 februari 2012 een bankrekening met [rekeningnummer 1] aan te houden bij Advanzia Bank SA in Luxemburg (hierna: Advanzia), met een huidig saldo van € 150.000. De man heeft daarbij aangegeven dat hij naar aanleiding van een insluiping in zijn woning begin 2012 zijn in verband met een pensioengat aangehouden spaargeld per 1 februari 2012 bij Advanzia heeft ondergebracht en dat het geld voor die tijd is opgespaard ‘in de bekende oude sok’.

2.2.

Nadien heeft veelvuldig contact plaatsgevonden tussen partijen, waaronder de onderstaande stukkenwisseling.

2.2.1.

Bij brief van 2 april 2013 heeft de inspecteur de man verzocht om nadere gegevens en inlichtingen te verstrekken. Bij brief van 4 april 2013 heeft de man meegedeeld dat hij in afwachting is van informatie die hij heeft opgevraagd. Verder heeft de man het onder meer volgende geschreven:

“De rekening is geopend door mij en [de vrouw] . Het geld is er persoonlijk heengebracht. Herkomst is spaargeld. Er is niets opgenomen. Het bestedingsdoel is U al bekend, aanvulling pensioen beide hebben een pensioengat. Banktegoed is niet opgegeven in Box 3.”

2.2.2.

Bij brief van 15 mei 2013 heeft de man informatie verstrekt over bij BGL BNP Paribas S.A. in Luxemburg (hierna: Paribas) aangehouden vermogen over de jaren 2003 tot en met 2012. Bij brief van 22 juli 2013 heeft de man jaaropgaves verstrekt van Advanzia over de jaren 2011 en 2012. Na vragen van de inspecteur heeft de man bij brief van 3 september 2013 onder meer verklaard dat het spaargeld is voortgekomen uit hetgeen is overgehouden van het loon (verminderd met de lasten), vanaf 1965. Bij brief van 17 september 2013 heeft de man een overzicht verstrekt van de bedragen die hij en zijn echtgenote in contanten thuis ter beschikking hadden van 31 januari 2001 tot 31 januari 2012 en van de bedragen die zij op buitenlandse bankrekeningen hadden staan.

2.2.3.

Met dagtekening 28 oktober 2013 heeft de inspecteur een informatiebeschikking vastgesteld voor de man en met dagtekening 20 november 2013 voor de vrouw. Bij brief van 11 maart 2014 heeft de man aangegeven dat hij de inspecteur machtigt om alle informatie op te vragen bij Goldwasser Brussel in België (hierna: Goldwasser) en Advanzia. Het bezwaar tegen de informatiebeschikkingen is door de inspecteur afgewezen. De beroepen van belanghebbenden – met procedurenummers 14/2181 en 14/2182 – zijn door de rechtbank bij uitspraken van 30 oktober 2015 gegrond verklaard en de informatiebeschikkingen zijn gewijzigd. Belanghebbenden hebben een termijn van twee maanden gekregen om alsnog aan het informatieverzoek te voldoen. Bij brief van 27 december 2015 hebben belanghebbenden nadere informatie verstrekt. Tegen de uitspraken van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld.

2.2.4.

Nadien zijn wederom verschillende e-mail- en briefwisselingen gevolgd waarin partijen van mening verschillen over het antwoord op de vraag of alle informatie is verstrekt.

2.2.5.

Met dagtekening 20 december 2016 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 opgelegd en met dagtekening 1 december 2017 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 opgelegd, waarin bij beide belanghebbenden € 50.000 aan box 1-inkomen is bijgeteld en box 3-inkomens zijn vastgesteld gebaseerd op een vermogens van € 75.000:

Belanghebbende:

de man

de vrouw

Procedurenummer:

17/5679

18/1141

17/5678

18/1142

Betreft:

IB/PVV 2004

IB/PVV 2005

IB/PVV 2004

IB/PVV 2005

Aanslagnummer:

[aanslagnummer 1] .H.47

[aanslagnummer 1] .H.57

[aanslagnummer 2] .H.47

[aanslagnummer 2] .H.57

Belastbaar inkomen uit werk en woning:

€ 50.000

€ 45.934

€ 50.000

€ 50.000

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen:

€ 4.667

€ 9.358

€ 3.000

€ 3.000

Heffingsrente:

€ 8.707

€ 7.687

€ 9.312

€ 8.164

2.2.6.

De bezwaren van belanghebbenden tegen de navorderingsaanslagen zijn door de inspecteur afgewezen. Na daartegen beroep te hebben ingesteld heeft de inspecteur in juni 2018 de volgende verminderingsbeschikkingen vastgesteld, waarbij de box 1-correcties zijn teruggenomen:

Belanghebbende:

de man

de vrouw

Betreft:

IB/PVV 2004

IB/PVV 2005

IB/PVV 2004

IB/PVV 2005

Belastbaar inkomen uit werk en woning:

€ 0

-/- € 2.492

€ 0

€ 0

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen:

€ 4.667

€ 9.358

€ 3.000

€ 3.000

Heffingsrente:

€ 209

€ 398

€ 0

€ 0

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de navorderingsaanslagen na ambtshalve vermindering terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is de omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e, eerste lid, van de AWR (hierna: omkering van de bewijslast) van toepassing?

  2. Kan de inspecteur navorderen?

  3. Heeft de inspecteur voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen?

  4. Hebben belanghebbenden recht op een immateriële schadevergoeding?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en handhaving van de navorderingsaanslagen na de ambtshalve vermindering.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing