Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-05-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2371, BRE - 17 _ 5767 t/m 17_5774

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-05-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2371, BRE - 17 _ 5767 t/m 17_5774

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 mei 2019
Datum publicatie
30 september 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:2371
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 17 _ 5767 t/m 17_5774

Inhoudsindicatie

BRE 17/5767 tot en met 17/5774

BPM

Belanghebbende heeft acht auto’s ingevoerd en in dat verband BPM op aangiften voldaan. De inspecteur heeft ter zake één naheffingsaanslag opgelegd. In de uitspraak op bezwaar is de naheffing met betrekking tot diverse auto’s verminderd. De rechtbank verwerpt de door belanghebbende bepleite methode waarbij de verschuldigde BPM wordt berekend vanuit de herrekende bruto BPM. Voor het overige oordelen over parallelle invoer, bijstelling dealersituatie, verschil marge/btw-auto en Scandinavische methode.

Met betrekking tot het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en de proceskostenvergoeding is de rechtbank, anders dan belanghebbende, van oordeel dat er sprake is van één naheffingsaanslag. Dat als gevolg van interne registratierichtlijnen administratief acht zaaknummers zijn aangemaakt maakt dat niet anders.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/5767 tot en met 17/5774

uitspraak van 22 mei 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] BV , gevestigd te [plaats X] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister voor Rechtsbescherming.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende op 10 augustus 2016 een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer] ). Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 juli 2017 de naheffingsaanslag en de in rekening gebrachte rente verminderd. Ook heeft de inspecteur aan belanghebbende een kostenvergoeding voor bezwaar toegekend.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 15 augustus 2018, ontvangen bij de rechtbank op 17 augustus 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333. De rechtbank heeft, ondanks dat er slechts één naheffingsaanslag is opgelegd, acht zaaknummers aangemaakt omdat de naheffingsaanslag acht auto’s betreft.

1.4.

De inspecteur heeft de zaakstukken toegestuurd (ontvangen op 22 november 2017) en hij heeft een verweerschrift ingediend (ontvangen op 10 september 2018).

1.5.

Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 16 november 2018 te Eindhoven. Voor een overzicht van de verschenen personen en hetgeen is besproken wijst de rechtbank naar het proces-verbaal waarvan op 12 februari 2019 een afschrift is verstuurd aan partijen. Tijdens deze zitting heeft de rechter het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

1.6.

Bij brief van 20 november 2018 heeft de rechtbank bepaald dat de zaak wordt verwezen naar een meervoudige kamer. Om die reden is het onderzoek heropend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting voor de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 27 februari 2019 te Breda. Zaaknummers 17/6551 en 17/5767 tot en met 17/5774 ten name van belanghebbende zijn gelijktijdig behandeld. Voor een overzicht van de verschenen personen en hetgeen is besproken wijst de rechtbank naar het proces-verbaal van die zitting waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen is verstuurd.

1.8.

De rechtbank heeft tijdens de zitting van 27 februari 2019 het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brief van 10 april 2019 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde op de zittingen staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende heeft aangiften gedaan van de door haar ter zake van de registratie van acht personenauto’s op grond van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) verschuldigde belasting. Voor een overzicht van de auto’s en de betreffende gegevens wijst de rechtbank naar het overzicht in de bijlage bij deze uitspraak. Het op aangifte verschuldigde bedrag heeft belanghebbende steeds tijdig voldaan.

2.2.

De inspecteur heeft de naheffingsaanslag opgelegd, waarbij in totaal € 11.359 aan BPM is nageheven. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag heeft de inspecteur bij beschikking € 730 aan rente in rekening gebracht.

2.3.

Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de nageheven BPM verminderd met € 4.035 tot een te betalen bedrag van € 7.324. Dit vanwege de arresten van de Hoge Raad van 27 januari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:45 en ECLI:NL:HR:2017:76) betreffende de handelsinkoopwaarde van margeauto’s en btw-auto’s (auto’s 2 tot en met 8) en/of vanwege het gebruik van een andere koerslijst in bezwaar (auto’s 4 en 6). De rente heeft de inspecteur verminderd tot een bedrag van € 259. Ook heeft de inspecteur een kostenvergoeding voor bezwaar van € 738 toegekend (1 punt voor het bezwaarschrift, 2 keer 1 punt voor het bijwonen van de twee hoorgesprekken met een waarde van € 246 per punt en een wegingsfactor 1).

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:

  1. Kan de verschuldigde rest-BPM worden herleid uit de herrekende bruto BPM, welke is vastgesteld op basis van de restwaarde van een eerder ingevoerd referentievoertuig?

  2. Dient een correctie te worden toegepast op de koerslijstwaarde van [bedrijf A] aangezien die koerslijsten uitgaan van het waardeverloop van een officieel ingevoerde auto terwijl de auto van belanghebbende parallel is ingevoerd?

  3. Heeft belanghebbende recht op een extra korting omdat de auto later is geregistreerd dan de aangiftedatum en het belastbare feit voor de BPM de registratie van de auto in het kentekenregister is?

  4. Kan belanghebbende een beroep doen op de koerslijstwaarde waarbij de correctie ‘bijstelling dealersituatie’ wordt toegepast?

  5. Dient een correctie op de koerslijstwaarde te worden toegepast aangezien de betreffende koerslijst uitgaat van het waardeverloop van een btw-auto?

  6. Kan de CO2-uitstoot worden vastgesteld op basis van het bepaalde in artikel 6a, aanhef en onder c, Uitvoeringsregeling BPM (de Scandinavische methode)?

3.2.

Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een immateriële-schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vermindering van de naheffingsaanslag.

De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep vanwege toepassing van de extra leeftijdskorting bij de auto’s 2 tot en met 6.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing