Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-07-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3102, BRE - 18 _ 2053

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-07-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3102, BRE - 18 _ 2053

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
12 juli 2019
Datum publicatie
11 september 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:3102
Zaaknummer
BRE - 18 _ 2053
Relevante informatie
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-01-2024] art. 34, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 67c

Inhoudsindicatie

Artikel 34 Wet MRB en artikel 67c AWR

Naheffingsaanslag mrb met een verzuimboete van 100% vanwege rijden in een auto met buitenlands kenteken zonder daarvoor mrb te betalen. Onder ‘in Nederland ter beschikking staan’ moet worden verstaan ‘in Nederland feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staan’. De rechtbank laat de naheffingsaanslag in stand maar vermindert wel de boete tot 50%.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/2053

uitspraak van 12 juli 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 2 maart 2018 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) (aanslagnummer [aanslagnummer] ) en de daarbij gelijktijdig opgelegde boetebeschikking.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2019 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond voor zover het de naheffingsaanslag betreft;

-

verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete betreft;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boete;

-

vermindert de boete tot € 694,50;

-

bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Het gaat hier om een naheffingsaanslag die is opgelegd met een beroep op artikel 34 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet). Voor de beoordeling van de naheffingsaanslag moeten diverse stappen worden doorlopen gelet op het arrest HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483.

De eerste stap: belastbaar feit

2.2.

Belanghebbende is sinds 15 april 2011 ingeschreven als ingezetene in de basisregistratie personen, de BRP. Bij belanghebbende is op 10 mei 2017 geconstateerd dat hij gebruik van de weg in Nederland heeft gemaakt met een auto met buitenlands kenteken. Verder staat vast dat belanghebbende geen Nederlandse mrb daarvoor heeft betaald. Op basis van deze feiten is het opleggen van de naheffingsaanslag als uitgangspunt terecht. Dit volgt uit artikel 34 van de Wet.

Tweede stap: uitgangspunt berekeningsperiode

2.3.

De inspecteur heeft de naheffingsaanslag, na de uitspraak op bezwaar, berekend over de periode 10 mei 2016 tot en met 9 mei 2017. Deze berekeningsperiode is als uitgangspunt niet te lang. De naheffingsaanslag mag namelijk als uitgangspunt worden berekend over een periode die aanvangt op de dag waarop belanghebbende is ingeschreven als ingezetene in de BRP en die eindigt de dag voorafgaand aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd. Dit volgt uit artikel 34 in combinatie met artikel 13, lid 2, van de Wet. In de onderhavige naheffingsaanslag is de inspecteur uitgegaan van een kortere berekeningsperiode.

Derde stap: is belanghebbende in tegenbewijs geslaagd?

2.4.

De berekeningsperiode houdt in de kern een soort van bewijsvermoeden in met betrekking tot de periode waarin belanghebbende houder was van de auto in Nederland in de zin van de Wet. Belanghebbende heeft de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. Hier is niet in geschil dat belanghebbende in de berekeningsperiode zijn hoofdverblijf in Nederland had. Er zijn dan twee tegenbewijsmogelijkheden. Belanghebbende heeft de mogelijkheid om aannemelijk te maken (i) dat de auto belanghebbende in Nederland ter beschikking heeft gestaan met ingang van een latere dag dan 10 mei 2016 waarvan de inspecteur is uitgegaan en (ii) dat de auto belanghebbende in een of meer tussenliggende tijdvakken niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan. Gelet op rov. 5.1.9, slotzin, en 5.7.2 van het arrest van de HR, moet onder ‘in Nederland ter beschikking staan’ worden verstaan ‘in Nederland feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staan’.

2.5.

Belanghebbende heeft gesteld dat de auto niet is geregistreerd op zijn naam, maar op naam van zijn schoonvader, en dat de auto gedurende de berekeningsperiode maar voor enkele weken in Nederland is geweest. Hij heeft in dat kader in de kern aangevoerd dat uit bewijsstukken van de RDW blijkt dat hij een eigen Nederlandse auto heeft gehad, dat hij diverse verkeersovertredingen heeft begaan met een auto met een Nederlands kenteken, en dat uit bewijsstukken blijkt dat de auto APK gekeurd en in onderhoud in Polen was. Ter zitting heeft hij hieraan in de kern het volgende toegevoegd. Zijn partner heeft in april 2017 een ongeluk heeft gehad en zijn schoonvader is direct daarna met de auto naar Nederland gekomen. In de daaraan voorafgaande periode waren hij en de auto in Polen. Zijn schoonvader komt meerdere keren per jaar naar Nederland en hij verblijft dan enkele weken of maanden bij belanghebbende en zijn partner. De laatste keer verbleef zijn schoonvader ongeveer twee maanden in Nederland. In de periode dat belanghebbende geen auto op zijn naam had staan, ging hij ofwel met de trein naar zijn werk, kon hij met zijn partner meerijden of kon hij de auto van zijn partner gebruiken omdat zij in een deel van die periode zwangerschapsverlof had en de auto toen niet nodig had.

2.6.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet in de bewijslast is geslaagd. Daarbij is het volgende van belang.

De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat als de schoonvader in Nederland was, de auto niet aan belanghebbende ter beschikking stond in Nederland. De rechtbank wijst er in dat verband op dat reeds eerder op 22 januari 2016 is geconstateerd dat belanghebbende in de auto reed.

De rechtbank acht de verklaringen van belanghebbende overigens wél geloofwaardig. De rechtbank acht aannemelijk dat wanneer zijn schoonvader niet in Nederland aanwezig was, de auto in die periode ook niet in Nederland was. Belanghebbende heeft echter niet onderbouwd stellingen ingenomen met betrekking tot de periodes waarin de schoonvader in Polen verbleef. Hij heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat bij de berekeningsperiode van een latere aanvangsdatum moet worden uitgegaan of één of meerdere tijdvakken buiten de berekeningsperiode moeten blijven. Al het overige wat belanghebbende heeft aangedragen is te weinig om in de bewijslast te slagen. De omstandigheid dat de APK-keuring en onderhoud in Polen plaatsvonden, is onvoldoende zwaarwegend. De verkeersovertredingen met de eigen auto of met die van zijn vrouw zijn niet zo van belang, omdat die weinig zeggen over het ter beschikking staan in Nederland van de auto van de schoonvader.

2.7.

De naheffingsaanslag moet daarom in stand blijven.

Boete

2.8.

De boete is in overeenstemming met artikel 37 van de Wet in combinatie met artikel 67c van de AWR opgelegd. Het beboetbaar feit is begaan. Belanghebbende heeft namelijk gebruik gemaakt van de weg in Nederland met een auto met een buitenlands kenteken zonder mrb te hebben voldaan. Dat belanghebbende niet wist van deze verplichting, maakt dat niet anders. Opmerking verdient verder dat opzet of schuld niet vereist is. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld, maar daarvan is hier geen sprake.

2.9.

De rechtbank vindt hier, alle omstandigheden afwegende, een boete van 50% passend en geboden. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat de hoogte van de nageheven belasting is tot stand gekomen met toepassing van een berekeningsvoorschrift dat gebaseerd is op een bewijsvermoeden van onder meer de duur van het houderschap in Nederland. De boete wordt daarom verminderd tot € 694,50.

2.10.

Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard maar alleen wat betreft de boete.

2.11.

Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding. Van beroepsmatig verleende rechtsbijstand is niet gebleken. Verder zijn er geen proceskosten gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen. Wel krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed.

Deze uitspraak is gedaan op 12 juli 2019 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in tegenwoordigheid van drs. L. Mattijssen, griffier, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.