Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-10-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4303, BRE-19_885

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-10-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4303, BRE-19_885

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
2 oktober 2019
Datum publicatie
6 december 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:4303
Zaaknummer
BRE-19_885
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 67a, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst [Tekst geldig vanaf 01-01-2010] [Regeling ingetrokken per 2010-01-01]

Inhoudsindicatie

Artikel 67a AWR, Paragraaf 21, derde lid BBBB.

De rechtbank verlaagt de opgelegde verzuimboete van € 2639 wegens het niet-tijdig doen van aangifte vennootschapsbelasting naar € 1250. Daarbij is onder meer in aanmerking genomen (i) dat voor andere jaren ook substantiële verzuimboetes zijn opgelegd, (ii) dat belanghebbende alsnog aangifte heeft gedaan, bovendien naar een hogere winst dan waarvan de inspecteur was uitgegaan bij de aanslag, (iii) dat bij belanghebbende gedragsverbetering te zien, (iv) het bedrag van de verschuldigde belasting en het bedrag van de belastbare winst, (v) dat het hier gaat om een onderneming die wat betreft de aard en omvang nauwelijks verschilt ten opzichte van een als eenmansbedrijf gedreven onderneming, en (vi) dat hier sprake is van een onderneming die actief is op het terrein van onder meer administratieve dienstverlening.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/885

uitspraak van 2 oktober 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 28 januari 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde verzuimboete bij de aanslag vennootschapsbelasting 2016 met aanslagnummer [aanslagnummer].V.66.0112.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2019 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, als bestuurder van belanghebbende, [A], en namens de inspecteur, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boete;

-

vermindert de boete tot € 1.250;

-

draagt de inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345 te vergoeden.

2 Gronden

Ontvankelijkheid bezwaar

2.1.

Ter zitting heeft de inspecteur zich bij nader inzien op het standpunt gesteld dat, gelet op de uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch van 21 februari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:639 en wat belanghebbende aanvoert over een eerder, volgens hem tijdig, ingediend bezwaarschrift, het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep is daarom gegrond.

2.2.

Beide partijen hebben ter zitting verklaard akkoord te gaan dat de rechtbank ook een inhoudelijk oordeel geeft over de hoogte van de boete en dat de zaak dus niet wordt teruggewezen naar de bezwaarfase.

Boete

2.3.

De inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd voor het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2016, uitstel daarvoor verleend en een herinnering gestuurd. Omdat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan ook niet na aanmaning bij brief met dagtekening 9 maart 2018, is de aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking met dagtekening 7 juli 2018 (hierna: samen de aanslag) opgelegd met daarbij de bestreden verzuimboete van € 2.639. Belanghebbende heeft uiteindelijk op 3 december 2018 aangifte gedaan naar een hogere winst dan waarvan is uitgegaan bij de aanslag. Vervolgens is een navorderingsaanslag (met daarbij een gewijzigde verliesverrekeningsbeschikking) opgelegd in overeenstemming met die aangifte.

2.4.

Niet in geschil is dat de boete terecht is opgelegd. In geschil is of de verzuimboete naar een te hoog bedrag is opgelegd.

2.5.

Belanghebbende heeft gesteld dat de boete onredelijk hoog is. Hiervoor draagt de bestuurder van belanghebbende (hierna: de bestuurder) aan dat er geen opzet in het spel is, maar dat er – kort gezegd – sprake is van overmacht door ernstig langdurige tegenslag in zijn privéleven waardoor hij ernstig is belemmerd zijn werkzaamheden uit te voeren, zijn inkomsten teruglopen en de totale boetes meer dan € 10.000 zijn.

2.6.

De rechtbank overweegt dat de inspecteur aan de belastingplichtige die de aangifte voor een aanslagbelasting niet of niet tijdig heeft gedaan (hierna: het aangifteverzuim) een verzuimboete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen (artikel 67a van de AWR). Het beleid van de Staatssecretaris houdt in dat ter zake van een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting de inspecteur een verzuimboete van 50% van de maximale boete van € 5.278, derhalve € 2.639 oplegt (paragraaf 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst). De hier opgelegde boete is in dat opzicht niet te hoog.

2.7.

De rechtbank is evenwel niet gebonden aan dit beleid en dient zelfstandig te bepalen welke boete passend en geboden is. Alle omstandigheden afwegende acht de rechtbank een substantiële boete op haar plaats maar wel lager dan de inspecteur heeft opgelegd. De rechtbank acht een boete van € 1.250 passend en geboden. Daarbij is onder meer het volgende in aanmerking genomen. De persoonlijke gebeurtenissen die de bestuurder aanvoert, hebben grotendeels plaatsgevonden (ruim) vóór de periode waarin de onderhavige aangifte had moeten worden ingediend. Die persoonlijke omstandigheden als zodanig hebben daarom nauwelijks tot geen matigend effect voor de boete. De omstandigheid dat voor andere jaren ook substantiële verzuimboetes zijn opgelegd aan belanghebbende, weegt op twee manieren mee. Enerzijds duidt die omstandigheid erop dat inscherping van de aangifteverplichtingen hier te meer geboden is. Anderzijds weegt de omstandigheid dat substantiële boetes zijn opgelegd, die bovendien niet door een rechter zijn getoetst, mee in het kader van de financiële impact. Ten positieve voor belanghebbende weegt mee dat belanghebbende alsnog aangifte voor het onderhavige jaar heeft gedaan, bovendien naar een hogere winst dan waarvan de inspecteur was uitgegaan bij aanslag. Ook weegt mee dat – naar belanghebbende onbestreden heeft gesteld – hij inmiddels ‘bij’ is met het doen van aangiften vennootschapsbelasting. Kortom, bij belanghebbende is in zoverre gedragsverbetering te zien, zij het met als belangrijk aandachtspunt het tijdig doen van de aangifte. Ook is in aanmerking genomen het bedrag van de verschuldigde belasting en het bedrag van de belastbare winst. Hoewel het opleggen van een verzuimboete zoals hier op zichzelf losstaat van de hoogte van die bedragen, kunnen die bedragen wel meewegen bij de beoordeling van de proportionaliteit. Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het hier gaat om een onderneming die – naar de rechtbank begrijpt – wat betreft de aard en omvang nauwelijks verschilt ten opzichte van een als eenmansbedrijf gedreven onderneming, waarvoor de verzuimboetes als uitgangspunt substantieel lager zijn. Dat verschil in behandeling voor de boete is weliswaar als uitgangspunt gerechtvaardigd,1 maar dat dit niet weg neemt dat de grootte van de onderneming wel in aanmerking kan worden genomen. Daartegenover staat weer dat hier sprake is van een onderneming die actief is op het terrein van onder meer administratieve dienstverlening; in dat geval moet men te meer doordrongen zijn van het belang van het tijdig voldoen aan fiscale verplichtingen.

Proceskostenvergoeding

2.7.

Belanghebbende heeft in de brief van 3 september 2019 aanspraak gemaakt op een proceskostenvergoeding van € 920 aan verletkosten, met daarbij de opmerking dat afgezien wordt van deze vordering indien de boete wordt verminderd, gematigd of kwijtgescholden. Nu dat laatste hier het geval is, zal geen veroordeling in de proceskosten volgen. Overigens zouden die kosten ook niet voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet op de beschrijving (tijd voor inwinnen advies en opstellen bezwaarschrift en beroepschrift en verzamelen relevante informatie ten behoeve van de aanslag), gaat het niet om verletkosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed kunnen worden.

2.8.

Belanghebbende krijgt wel het griffierecht vergoed.

Deze uitspraak is gedaan op 2 oktober 2019 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in tegenwoordigheid van P. van der Hoeven, griffier, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.