Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5946, AWB - 17 _ 7430

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5946, AWB - 17 _ 7430

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
31 december 2019
Datum publicatie
21 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:5946
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7430
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 2.17, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.110, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.111, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 6.3

Inhoudsindicatie

IB/PVV, hypotheekrenteaftrek, echtscheiding (art. 2.17, 3.110, 3.111 en 6.3 Wet IB 2001).

Belanghebbende en zijn ex-echtgenote waren buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd. De volledige eigendom van de echtelijke woning was gelegen bij de ex-echtgenote. Gedurende het jaar heeft belanghebbende de echtelijke woning verlaten. Belanghebbende en zijn ex-echtgenote waren daarnaast ieder voor 50% eigenaar van een woning in aanbouw. Op beide woningen rustten hypothecaire geldleningen, waarvoor belanghebbende en zijn ex-echtgenote beide hoofdelijk aansprakelijk waren. Belanghebbende heeft alle rente van de hypothecaire geldleningen voor beide woningen betaald. De inspecteur heeft slechts een deel van de hypotheekrente in aftrek toegelaten. Belanghebbende en zijn ex-echtgenote hebben niet gekozen voor voljaarspartnerschap. De rentekosten worden dan in aanmerking genomen bij degene op wie ze drukken. De rechtbank is van oordeel dat de schuld en de daarmee samenhangende kosten van de voormalige echtelijke woning drukken op het vermogen van de ex-echtgenote. De betaling van de rente door belanghebbende leidt tot een wettelijk verhaalsrecht op zijn ex-echtgenote en hierdoor drukken de rentekosten niet op belanghebbende. Belanghebbende heeft geen recht op renteaftrek met betrekking tot de voormalige echtelijke woning. Voor de woning in aanbouw drukken 50% van de kosten op belanghebbende en dus heeft belanghebbende voor die woning recht op aftrek voor de helft van de betaalde rente. Het betoog dat recht op aftrek bestaat in verband met onderhoudsverplichtingen wordt verworpen. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/7430

uitspraak van 31 december 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.120 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 568 negatief. Tevens is bij gelijktijdige beschikking een bedrag van € 753 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2017 de aanslag herberekend, hetgeen heeft geleid tot de (kennelijke) slotsom dat het belastbaar inkomen uit werk en woning eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is gehandhaafd. Bij gelijktijdige beslissing is de beschikking belastingrente verminderd en is een kostenvergoeding toegekend.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 17 november 2017, ontvangen bij de rechtbank op 20 november 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting dat op 3 juni 2019 naar partijen is verzonden. In diezelfde brief heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat het onderzoek is heropend en is aan partijen meegedeeld dat de behandeling van de beroepen is verwezen naar de een meervoudige kamer.

1.6.

Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 14 november 2019 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De rechtbank heeft de pleitnota tot de stukken van het geding gerekend.

1.7.

De rechtbank heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brieven van 24 december 2019 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de uitspraakdatum is verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zittingen staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende was buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd met [ex-echtgenote] (hierna: ex-echtgenote). Belanghebbende en zijn ex-echtgenote woonden in een woning aan [adres 1] te [plaats 1] (hierna: de woning in [plaats 1] ). De volledige eigendom van de woning in [plaats 1] was gelegen bij de ex-echtgenote. Belanghebbende heeft met ingang van 1 juni 2013 de woning in [plaats 1] verlaten.

2.2.

Belanghebbende en zijn ex-echtgenote hadden vanaf 2008 een woning in aanbouw in mede-eigendom aan [adres 2] te [plaats 2] (België) (hierna: de woning in [plaats 2] ).

2.3.

Op beide woningen rustten hypothecaire geldleningen, waarvoor belanghebbende en zijn ex-echtgenote beide hoofdelijk aansprakelijk waren.

2.4.

Op 13 augustus 2013 heeft belanghebbende een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. De datum van de echtscheidingsbeschikking is 5 november 2014 en deze beschikking is op 21 november 2014 ingeschreven. Op 25 januari 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant bij beschikking beslist op de overige verzoeken ter zake van de echtscheiding.

2.5.

Per 1 december 2013 heeft belanghebbende zich uitgeschreven van het adres [adres 1] te [plaats 1] en ingeschreven op het adres [adres 3] te [plaats 1] .

2.6.

Belanghebbende en zijn ex-echtgenote hebben niet gekozen voor voljaarspartnerschap in het kader van toerekening van inkomensbestanddelen in de zin van artikel 2.17, zevende lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

2.7.

In onderdeel 2.6 van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 januari 2016 is opgenomen:

“Uit de overgelegde stukken heeft de rechtbank niet kunnen afleiden dat er, zoals door de vrouw is gesteld, een verband bestaat tussen het door de vrouw intrekken van haar verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie en de betaling door de man van de hypothecaire lasten en overige woonlasten. In de door de rechtbank gegeven beschikking voorlopige voorzieningen is hierover niets opgenomen, hetgeen wel voor de hand had gelegen, gelet op de fiscale gevolgen van een dergelijke afspraak voor partijen. Bovendien staat in het aanvullende verweerschrift/aanvullend verzoekschrift van de man te lezen dat de vrouw is gaan samenwonen en dat zij dat heeft erkend, zodat zij om die reden geen recht meer zou hebben op partneralimentatie.”

2.8.

Bij kennisgeving van 10 november 2017 is de beschikking belastingrente verminderd tot nihil.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

- Heeft belanghebbende recht op de volledige aftrek van de hypotheekrente voor de woningen;

- Zo nee, zijn de betaalde bedragen aan hypotheekrente aftrekbaar als uitgaven voor onderhoudsverplichtingen als bedoeld in artikel 6.3, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning in [plaats 2] kwalificeert als eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, derde lid, van de Wet IB 2001. De inspecteur heeft zich op het nadere standpunt gesteld dat voor geen van de woningen sprake is van voordelen uit eigen woning. De beschikking belastingrente maakt niet langer onderdeel uit van het geschil.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter beide zittingen.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing