Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:862, 17/7236

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:862, 17/7236

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 februari 2019
Datum publicatie
18 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:862
Zaaknummer
17/7236
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024], Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 2

Inhoudsindicatie

Artikel 6.36 Wet IB, artikel 2, zesde lid, Wet LB

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in 2015 “vrijwilligerswerk” verricht voor een kerkelijke stichting met de ANBI-status. In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek in verband met giften aan de stichting onder de noemer “vrijwilligerswerk”. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende en zijn echtgenote juridisch niet kwalificeren als vrijwilliger, zoals omschreven in de Wet LB, omdat niet aan alle voorwaarden daarvoor wordt voldaan. Ook belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/7236

uitspraak van 22 februari 2019

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats 1] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 11 oktober 2017, waarin het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2015, met [aanslagnummer] .H56.01 en dagtekening 17 maart 2017, is afgewezen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2019 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in 2015 werkzaamheden verricht voor [de stichting] te [plaats 2] (hierna: de stichting). De stichting heeft sinds 1 januari 2008 de status van algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI).

2.2.

De stichting heeft een verklaring afgegeven waarin is opgenomen

- dat belanghebbende vanaf 2012 als koster werkzaam is bij de stichting;

-

dat hij hiervoor gemiddeld 10 uur per week in de kerk aanwezig dient te zijn (exclusief 10 kerkelijke feestdagen per jaar);

-

dat hij recht heeft op een vergoeding voor de gedeclareerde gewerkte uren;

-

dat hij aangegeven heeft deze terug te schenken aan de stichting;

-

dat de echtgenote vanaf 2014 als hoofdverantwoordelijke huishoudelijke dienst werkzaam is bij de stichting;

-

dat ze hieraan gemiddeld 15 uur per week besteedt;

-

dat ze recht heeft op een vergoeding van het wettelijk minimumloon;

-

dat dit wekelijks kan worden gedeclareerd;

-

dat zij aangegeven heeft af te zien van enige vergoeding en deze terug te schenken aan de stichting.

2.3.

Belanghebbende zelf heeft in een stuk van 17 februari 2017 verklaard:

“ (…) Immers ik vervul de functie van koster binnen de stichting (betaalde functie in de katholieke kerk met salaris schalen etc.etc. een en ander wereldwijd, en mijn echtgenote de functie van hoofd huishoudelijke dienst, ook wereldwijd een erkende betaalde functie met salaris schaal. Alle twee de functies worden middels deeltijd verricht (…)”

2.4.

In zijn aangifte IB/PVV 2015 heeft belanghebbende voor hem en zijn echtgenote, als fiscale partner, het volgende aangegeven (alle bedragen in euro’s):

Giften

Saldo aftrekbare giften aangever 2.452

Vrijwilligerswerk 3.000

COLLECTE –

KERKELIJKE GIFTEN 600

Diverse andere giften 300

Totaal 3.900

Totaalbedrag andere giften 3.900

Drempel andere giften 245

Maximale aftrek andere giften 2.452

2.5.

De inspecteur heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld de aftrekpost “giften” te onderbouwen, van welke gelegenheid belanghebbende gebruik heeft gemaakt.

2.6.

Bij de bestreden aanslag is de aftrekpost gecorrigeerd naar nihil.

2.7.

In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Specifiek in geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek in verband met giften aan de stichting onder de noemer “vrijwilligerswerk”. Niet meer in geschil is dat geen recht bestaat op aftrek van de kerkelijke giften van € 600 en diverse andere giften van € 300.

2.8.

Op grond van artikel 6.36 van de Wet IB worden giften, die bestaan uit het afzien door een vrijwilliger als bedoeld in artikel 2, zesde lid , van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB), van een vergoeding van een ANBI, in aanmerking genomen indien:

a. de instelling een verklaring heeft afgegeven dat de belastingplichtige zich heeft ingezet als vrijwilliger als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet LB;

b. de belastingplichtige aanspraak kan maken op de in de verklaring genoemde vergoeding;

c. de instelling bereid en in staat is die vergoeding uit te keren, en

d. de belastingplichtige de vrijheid heeft over de vergoeding te beschikken.

2.9.

Op grond van artikel 6.39, eerste lid, van de Wet IB worden “andere giften” (waaronder giften als bedoeld in artikel 6.36 van de Wet IB) in aanmerking genomen voor zover zij (onder meer) met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd.

2.10.

Ingevolge artikel 2, lid 6 van de Wet LB wordt onder vrijwilliger in de zin van die bepaling verstaan een persoon die als vrijwilliger uitsluitend vergoedingen of verstrekkingen heeft ontvangen met een gezamenlijke waarde van ten hoogste € 150 per maand en € 1.500 per kalenderjaar.

2.11.

De bewijslast dat recht bestaat op de giftenaftrek rust op belanghebbende.

2.12.

De rechtbank stelt voorop dat het belang van de werkzaamheden die belanghebbende en zijn echtgenote voor de stichting verrichten niet wordt betwist. Ook niet betwist wordt dat deze werkzaamheden, waarvoor zij niet betaald krijgen, in de volksmond “vrijwilligerswerk” worden genoemd.

2.13.

Voor het in aanmerking komen van de giftenaftrek is van belang of belanghebbende en zijn echtgenote juridisch kwalificeren als vrijwilliger, zoals omschreven in de Wet LB. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is, omdat de vergoedingen die belanghebbende en zijn echtgenote zouden kunnen ontvangen van de stichting hoger zijn dan is toegestaan om als vrijwilliger in de zin van de Wet LB aangemerkt te worden. De rechtbank wijst in dat kader op de verklaringen van de stichting en van belanghebbende zelf, zoals opgenomen onder 2.2. en 2.3., waaruit blijkt dat de maximale bedragen van artikel 2, zesde lid, van de Wet LB worden overschreden.

2.14.

Verder geldt dat belanghebbende, ondanks verzoeken van de inspecteur daartoe, niet met enig bewijs aannemelijk heeft gemaakt dat de stichting daadwerkelijk in staat zou zijn de vergoedingen aan belanghebbende en zijn echtgenote te betalen.

2.15.

Belanghebbende heeft nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat het geval waarmee belanghebbende vergelijkt reeds niet vergelijkbaar is, omdat kennelijk in dat geval wel sprake was van een vrijwilliger in de zin van de Wet LB, waardoor in dat geval - in tegenstelling tot de gevallen van belanghebbende en zijn echtgenote - wel aan de eerste voorwaarde van artikel 6.36 van de Wet IB werd voldaan.

2.16.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.17.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 22 februari 2019 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K.M.J. van der Vorst, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.