Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1630, AWB - 18 _ 3073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1630, AWB - 18 _ 3073

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 maart 2020
Datum publicatie
27 april 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:1630
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3073

Inhoudsindicatie

Op dit moment is er geen samenvatting beschikbaar omdat deze uitspraak in beginsel niet is geselecteerd ter publicatie

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/3073

uitspraak van 30 maart 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de minister voor Rechtsbescherming, de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 2 februari 2016 tot en met 1 februari 2017 een naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrage van € 424. Tegelijkertijd met dit besluit heeft de inspecteur bij beschikking een verzuimboete in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 424.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2018 het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 16 mei 2018, ontvangen bij de rechtbank op 16 mei 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, A.F.M.J. Verhoeven, verbonden aan Netcar Juridische Dienstverlening B.V. te Westerhoven, bijgestaan door [A] en [inspecteur] namens de inspecteur.

Belanghebbende heeft voor de zitting twee pleitnota’s toegezonden aan de rechtbank, welke (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij zijn verstrekt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1

Het motorrijtuig met kenteken [kenteken] is blijkens de kentekenregistratie van 31 januari 2017 tot en met 3 maart 2017, 16 maart 2018 tot en met 22 maart 2018 en van 28 maart 2018 tot en met 29 maart 2018 opgenomen in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende.

2.2

Op 1 februari 2017 omstreeks 23:30 uur op de [weg] te Eindhoven is door een politieagent geconstateerd dat het onderhavige motorrijtuig gebruik van de weg maakte met de handelaarskentekenplaat [handelaarskenteken] .

2.2

In het mutatie rapport van de politie is onder andere opgenomen:

" Toelichting bij incident

(…) Bestuurder [naam] gaf aan dat hij de auto van zijn vader had geleend omdat hij het leuk vond om in z'n dure auto een stukje te rijden. Hij kon geen kentekenbewijs van de originele platen en geen kentekenbewijs van de handelaarsplaten overhandigen."

2.3

Met dagtekening 30 juni 2017 is de naheffingsaanslag ad € 424 opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van deze naheffingsaanslag is bij beschikking een verzuimboete van € 424 opgelegd.

3 Geschil

3.1

In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.2

Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende hieraan het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: belanghebbende stelt dat de ambtsedige verklaring niet juist is. In tegenstelling tot wat de inspecteur stelt is er niet om het kentekenbewijs gevraagd, terwijl deze wel in de auto aanwezig was. Daarnaast heeft de bestuurder ook een soortgelijke auto bij belanghebbende gekocht, hetgeen bevestigt dat er sprake was van een proefrit.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Verder heeft gemachtigde gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn ten aanzien van de boete en voor de behandeling in de bezwaar- en beroepsfase.

3.3

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en Proceskosten

6 Beslissing