Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3077, BRE-20_869

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3077, BRE-20_869

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 juli 2020
Datum publicatie
8 september 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:3077
Zaaknummer
BRE-20_869
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:41

Inhoudsindicatie

8:41 Awb. Te laag bedrag aan griffierecht betaald. Gelet op eerdere waarschuwingsbrief geen herstelmogelijkheid geboden aan de gemachtigde.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/869

uitspraak van 17 juli 2020

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Belastingsamenwerking West-Brabant,

de heffingsambtenaar.

1 Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend betreffende de bij beschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van het pand [adres] te ( [postcode] ) [plaats] . Hiervoor is belanghebbende griffierecht verschuldigd van € 354,00. De griffier heeft belanghebbende daarover schriftelijk geïnformeerd.

De griffier heeft belanghebbende in een aangetekende brief van 29 februari 2020 nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. De brief vermeldt dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen, indien het griffierecht niet binnen vier weken na dagtekening van de brief is overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is de brief afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres.

Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht niet volledig is betaald. Er is € 54,- betaald in plaats van € 354,-.

Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb.

Opmerking verdient daarbij dat de rechtbank van oordeel is dat de griffier ervan heeft mogen afzien om de betrokken gemachtigde erop te attenderen dat een onjuist bedrag is betaald en om een hertelmogelijkheid te bieden. De betrokken gemachtigde is namelijk eerder in het algemeen, bij aangetekende brief van 2 oktober 2019, gewaarschuwd. Deze brief – die aan het dossier wordt toegevoegd, evenals de Track&Trace-gegevens van ontvangst – vermeldt onder meer het volgende:

“Na navraag bij het LDCR is gebleken dat het vaker voorkomt dat in zaken waarin u als gemachtigde optreedt, een onjuist (te laag) bedrag aan griffierecht wordt betaald. Dit is niet de bedoeling.

Mededeling / waarschuwing

Ik heb u in de eerder genoemde zaak de mogelijkheid gegeven om het verzuim om het juiste bedrag over te maken te herstellen. Dat zal in het vervolg als uitgangspunt niet meer gebeuren. In nieuwe gevallen krijgt u dus geen herstelmogelijkheid meer als wederom een te laag bedrag aan griffierecht wordt betaald. Het is immers uw verantwoordelijkheid om te zorgen dat het juiste bedrag wordt betaald.

Met ‘nieuwe gevallen’ bedoel ik gevallen waarin de termijn om het griffierecht te voldoen, eindigt na de dagtekening van deze brief. (…)

Als het verschuldigde bedrag aan griffierecht niet of niet tijdig is ontvangen, kan het beroep niet-ontvankelijk verklaard worden. Dit is ook het geval bij een onvolledig betaald bedrag aan griffierecht.”

Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is op 17 juli 2020 gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.