Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3126, BRE - 19 _ 2051

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3126, BRE - 19 _ 2051

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 juli 2020
Datum publicatie
8 september 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:3126
Zaaknummer
BRE - 19 _ 2051

Inhoudsindicatie

Vanwege de corona maatregelen is deze uitspraak openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/2051

uitspraak van 15 juli 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant,

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 5 april 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem uitgereikte factuur van 6 februari 2018 (factuurnummer [factuurnummer] ) inzake leges marktgelden en promotiegeld markt over het eerste kwartaal 2018.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2020 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende mr. M.C. van Meppelen Scheppink, verbonden aan Moree Gelderblom advocaten te Rotterdam, en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Aan belanghebbende zijn door de gemeente Bergen op Zoom bij factuur van 16 februari 2018 de volgende bedragen in rekening gebracht:

Leges Marktgelden 2018, 48 m2 x 18,64 per jaar, over het 1e kwartaal 2018 € 223,68

Promotiegeld markt 1e kwartaal 2018 € 40,00

Totaal € 263,68

2.2.

Het bedrag ten aanzien van de leges marktgelden van € 223,68 wordt niet door belanghebbende bestreden. Belanghebbende bestrijdt slechts de heffing van promotiegeld markt.

2.3.

Belanghebbende heeft het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van een belasting in de zin van artikel 219 van de Gemeentewet en er ontbreekt een rechtsgrondslag voor de heffing van promotiegeld. Op grond van artikel 229, eerste lid en onderdeel b van de Gemeentewet dient er sprake te zijn van genot door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte dienst. Daaronder vallen genotsretributies. Het promoten van een weekmarkt en het heffen van promotiegeld kan niet worden aangemerkt als een publiekrechtelijke taak of handeling. Bij de heffing van promotiegeld is immers geen sprake van een genotsretributie door of vanwege het gemeentebestuur geleverde publieke diensten. Voorts zijn geen promotieactiviteiten waargenomen en als die al hebben plaatsgevonden dan zijn de gevolgen van de promotionele activiteiten niet in de eigen jaarcijfers terug te zien.

2.4.

De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de promotionele activiteiten feitelijk niet door de gemeente, maar door de marktadviescommissie worden uitgevoerd. Deze marktadviescommissie bestaat onder meer uit vertegenwoordigers van de gemeente en vertegenwoordigers van standplaatshouders. Eén van de taken van deze commissie is het adviseren van het college inzake het beleid ten aanzien van marktaangelegenheden, waaronder het advies over promotionele activiteiten. In zoverre is wel degelijk sprake van een dienst vanwege het gemeentebestuur, aldus de heffingsambtenaar.

Juridisch kader

2.5.0.

Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen alsmede ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.

2.5.1.

De raad van de gemeente Bergen op Zoom heeft op 29 december 2017 ‘Marktgeldverordening Bergen op Zoom 2018’ (hierna: de Verordening) vastgesteld.

2.5.2.

Artikel 2 van de Verordening luidt:

Belastbaar feit

Onder de aanduiding ‘marktgeld’ wordt een recht geheven voor:

1. Het innemen van een standplaats op de weekmarkt.

2. Het gebruik maken van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten ten behoeve van promotiedoeleiden.'

2.5.3.

Artikel 3 van de Verordening luidt:

‘Belastingplicht

1. Het marktgeld wordt geheven van de vergunninghouder.

2. Het marktgeld voor promotiedoeleinden wordt geheven van de vergunninghouder van een vaste standplaats.’

2.5.4.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4838, voor zover van belang, overwogen:

‘3.2. Artikel 3 van de Verordening marktgelden en standplaatsrechten 1998 (hierna: de Verordening) luidt:

Onder de naam marktgelden worden rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, bestaande uit het ter beschikking stellen van een standplaats voor het uitoefenen van de markthandel en daarmee verband houdende handelingen en/of het gebruik van verstrekte hulpmiddelen.

3.4.

In (…) zijn uitspraak heeft het Hof vervolgens nog een oordeel gegeven over de grieven van belanghebbende. In de overwegingen dienaangaande ligt besloten dat naar 's Hofs oordeel de Verordening geen grondslag biedt rechten te heffen ter dekking van de kosten van reclameactiviteiten ter bevordering van markten. Dit oordeel kan niet als juist worden aanvaard. Dergelijke reclameactiviteiten, welke vallen onder de omschrijving "met de markthandel verband houdende handelingen" in artikel 3 van de Verordening, kunnen worden aangemerkt als door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten als bedoeld in artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet. De Verordening merkt het genot van evenbedoelde diensten aan als belastbaar feit, en mitsdien mag het geheven marktgeld mede dienen ter dekking van de kosten van die reclameactiviteiten.

2.6.

De rechtbank overweegt als volgt. De heffingsambtenaar heeft ter zitting onweersproken gesteld dat voor het jaar 2018 kosten zijn gemaakt voor € 1.298,85 ten behoeve van promotieactiviteiten. Gelet op het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad bieden de Gemeentewet en de Verordening grondslag rechten te heffen ter dekking van de kosten ten behoeve van promotiedoeleinden. Dergelijke promotieactiviteiten vallen dus naar het oordeel van de rechtbank onder de omschrijving “marktgeld” van artikel 3 van de Verordening (zie 2.5.2) en kunnen worden aangemerkt als door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten als bedoeld in artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet. De Verordening merkt het genot van voormelde diensten aan als belastbaar feit, en mitsdien mag het geheven marktgeld mede dienen ter dekking van de kosten van die promotieactiviteiten. De wijze waarop de uitvoering daarvan via de marktadviescommissie is vormgegeven, maakt niet dat de gemeente in strijd met de regelgeving heeft gehandeld. Gezien de in de bepalingen opgenomen zinsnede ‘door of vanwege het gemeentebestuur’ kan niet worden gezegd dat de werkzaamheden ter zake van de promotionele activiteiten daadwerkelijk door het gemeentebestuur dienen te worden verricht.

2.7.

De rechtbank overweegt verder dat de stellingen van belanghebbende dat niet alle standhouders deel uitmaken van de marktadviescommissie en dat de promotionele activiteiten niet in de jaarcijfers zijn terug te zien, wat daar ook van zij, niet kunnen leiden tot vernietiging van de bestreden heffing.

Opbrengstlimiet

2.8.

Belanghebbende heeft verder gesteld dat op onduidelijke en ondeugdelijke wijze is gemotiveerd dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde kosten (artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet). In de ramingen van de heffingsambtenaar zijn de bedragen, net als in de factuur, niet gesplitst weergegeven, aldus belanghebbende.

2.9.

De heffingsambtenaar heeft pagina’s 122 tot en met 130 van ‘Gemeente Bergen op Zoom Programmabegroting 2018-2021’ overgelegd.

Daarin staat ten aanzien ‘Marktgeld’ het volgende:

‘Deze retributie wordt geheven voor het recht voor het innemen van een standplaats op de weekmarkt. Dit wordt geheven van de vergunninghouder.

Kosten 2018

Kosten taakveld(en) € 60.987

Overhead € 1.993

Totale kosten € 62.980

Opbrengst heffing € 26.147

Dekkingspercentage 42%’

2.10.

Bij de beoordeling van een geschil inzake de opbrengstlimiet zijn de regels rond stelplicht en bewijslast van belang zoals deze door de Hoge Raad zijn vastgesteld in (onder andere) zijn arresten van 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777 en van 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938. Die regels omtrent de bewijslastverdeling kunnen als volgt kort worden samengevat.

Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verwacht dat hij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op belanghebbende rust, dient hij, nadat de heffingsambtenaar aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is.

2.11.

De rechtbank overweegt als volgt. De heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat in 2018 ten behoeve van promotionele activiteiten € 1.298,85 aan kosten zijn gemaakt. Zoals in de Verordening is omschreven omvat het belastbare feit ‘marktgeld’ ook de heffing van een recht voor promotiedoeleinden. Met het in 2.9 vermelde overzicht heeft de heffingsambtenaar als uitgangspunt voldoende inzicht in de ramingen gegeven inzake het marktgeld. De heffingsambtenaar is niet gehouden tot het verstrekken van nadere inlichtingen, aangezien belanghebbende onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom volgens hem ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. De enkele stelling van belanghebbende dat de bedragen, net zoals op de factuur, niet zijn gesplitst acht de rechtbank daartoe onvoldoende.

2.12.

Gelet op het vorenstaande en nu de hoogte van het bedrag niet in geschil is, is het beroep ongegrond verklaard.

2.13.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 15 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.