Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-08-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3954, AWB - 16 _ 1661

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-08-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3954, AWB - 16 _ 1661

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
24 augustus 2020
Datum publicatie
8 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:3954
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1661

Inhoudsindicatie

Dividendbelasting / internationaal, dividendbelastingzaken, Spezial Sondervermögen met één participant, vergelijkbaarheid met fbi

Belanghebbende is een Duits beleggingsfonds in de vorm van een Spezial Sondervermögen en wil teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting die ten laste van haar is ingehouden.

Belanghebbende stelt dat zij in aanmerking komt voor teruggaaf op grond van artikel 10 van de Wet DB omdat zij, ondanks de omstandigheid dat zij als transparant moet worden aangemerkt voor de Wet Vpb, wel opbrengstgerechtigde is in de zin van artikel 1 van de Wet DB.

De rechtbank oordeelt dat uit de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 24 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:115, gelet op de gehele context, kan worden afgeleid dat een lichaam dat transparant is voor de Wet Vpb dan ook transparant is voor de Wet DB. Belanghebbende kan dan ook niet worden aangemerkt als opbrengstgerechtigde voor de Wet DB.

Tot slot dwingt het unierecht er niet toe dat belanghebbende recht heeft op teruggaaf, ook al is zij geen opbrengstgerechtigde voor de dividendbelasting. Van discriminatie is geen sprake omdat ook een in Nederland gevestigd beleggingsfonds dat transparant is niet voor teruggaaf in aanmerking komt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 16/1661, 16/1663, 16/1665, 16/1666, 16/1669, 16/1671, 16/1673 en 16/1675

Uitspraak van 24 augustus 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] (Duitsland),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft voor de volgende tijdvakken de volgende verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:

- het tijdvak 1 februari 2003 tot en met 31 januari 2004 tot een bedrag van € 141.382 (zaaknummer 16/1661);

- het tijdvak 1 februari 2005 tot en met 31 januari 2006 tot een bedrag van € 78.054 (zaaknummer 16/1665);

- het tijdvak 1 februari 2007 tot en met 31 januari 2008 tot een bedrag van € 200.458 (zaaknummer 16/1666);

- het tijdvak 1 februari 2008 tot en met 31 januari 2009 tot een bedrag van € 210.208 (zaaknummer 16/1669);

- het tijdvak 1 februari 2009 tot en met 31 januari 2010 tot een bedrag van € 146.138 (zaaknummer 16/1671);

- het tijdvak 1 februari 2010 tot en met 31 januari 2011 tot een bedrag van € 212.293 (zaaknummer 16/1673);

- het tijdvak 1 februari 2011 tot en met 31 januari 2012 tot een bedrag van € 117.681 (zaaknummer 16/1675).

1.2.

De inspecteur heeft de in 1.1 bedoelde verzoeken afgewezen bij in twee brieven van respectievelijk 6 mei 2015 en 20 juli 2015 opgenomen beschikkingen.

1.3.

De inspecteur is bij in twee brieven vervatte uitspraken op bezwaar van 15 februari 2016 niet tegemoetgekomen aan de bezwaren tegen de afwijzingen.

1.4.

Belanghebbende heeft met twee brieven van 1 maart 2016, door de inspecteur ontvangen op 2 maart 2016, laten weten het niet eens te zijn met de uitspraken op bezwaar. De inspecteur heeft deze brieven als beroepschriften doorgestuurd naar de rechtbank. Belanghebbende heeft ook bij brief van 17 maart 2016, ontvangen bij de rechtbank op 17 maart 2016, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende tweemaal een griffierecht geheven van € 334.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend zonder bijlagen. Die bijlagen zijn nagestuurd bij brief van 12 augustus 2016.

1.6.

Bij brieven van 21 september 2016 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de zaken worden aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad van de op 1 augustus 2016 aan hem voorgelegde prejudiciële vragen in zaken van een andere belanghebbende

1.7.

Op 5 november 2018 en 8 januari 2019 hebben regiezittingen plaatsgevonden waarbij naast de inspecteur onder anderen de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was. De regiezittingen zagen op onder meer de zaken van belanghebbende. Afschriften van de processen-verbaal van de regiezittingen zijn bij brieven van 7 december 2018 en 30 januari 2019 gezonden aan de inspecteur en de gemachtigde.

1.8.

Bij brief van 9 april 20191 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de behandeling van de zaken van belanghebbende niet langer wordt aangehouden.

1.9.

Belanghebbende heeft de beroepen (nader) gemotiveerd.

1.10.

De inspecteur heeft (nader) verweer gevoerd.

1.11.

Ieder van partijen heeft vóór de zitting een zogenoemd 10-dagenstuk ingediend. De inspecteur heeft op 17 juni 2020 een pleitnota toegestuurd.

1.12.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2020 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

1.13.

De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd bij brieven van 27 juli 2020.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een Spezial Sondervermögen en is opgericht naar het recht van Duitsland alwaar zij tevens is gevestigd.

2.2.

De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het beleggen van het in haar geïnvesteerde vermogen. Een Sondervermögen heeft geen rechtspersoonlijkheid en is een overeenkomst tussen drie partijen: de beheerder, de bewaarder en de deelnemer(s).

2.3.

De participaties in belanghebbende worden niet op een beurs of een gereglementeerde markt verhandeld en hebben geen stemrecht. Vanaf haar oprichting tot en met in ieder geval de onderhavige jaren had belanghebbende één participant, te weten [de GmbH] (hierna: de GmbH).

2.4.

Belanghebbende betaalt in Duitsland geen belasting naar de winst. Belanghebbende heeft geen vaste inrichting in Nederland voor de vennootschapsbelasting en is in Nederland niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting.

2.5.

Tot de bezittingen van belanghebbende behoorden in de onderhavige jaren aandelen in in Nederland gevestigde vennootschappen. Op de dividenden die door deze vennootschappen zijn uitgekeerd is – per saldo – 15 percent Nederlandse dividendbelasting ingehouden.

3 Geschil

3.1.

De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting de beroepen ingetrokken voor zover deze zijn ingesteld namens de participant in belanghebbende, te weten de GmbH. Het gaat dus alleen nog om de beroepen van belanghebbende zelf.

3.2.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de in 2.5. bedoelde Nederlandse dividendbelasting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en teruggaaf van dividendbelasting tot de in 1.1 genoemde bedragen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing