Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-01-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:404, AWB - 17 _ 3689 en 17_3690

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-01-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:404, AWB - 17 _ 3689 en 17_3690

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 januari 2020
Datum publicatie
4 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:404
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3689 en 17_3690
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 12

Inhoudsindicatie

Erfbelasting; artikel 12 van de Successiewet 1956.

Belanghebbenden hebben een schenking van hun vader ontvangen. Hun moeder is vervolgens binnen 180 dagen overleden. Vader en moeder waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. De inspecteur heeft de giften voor de helft tot de nalatenschap van moeder gerekend.

Belanghebbenden stellen dat geen sprake is van giften van moeder omdat de bevoordelingsbedoeling bij moeder ontbrak.

De rechtbank oordeelt dat gedurende het bestaan van de huwelijkse gemeenschap geen verdeling van het vermogen mogelijk is en dus geen sprake is van enig privévermogen van vader. Vader heeft dan namens de huwelijksgemeenschap gehandeld. Vaders bevoordelingsbedoeling wordt daarmee ook bij moeder geacht aanwezig te zijn. Het gelijk is aan de inspecteur.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/3689 en 17/3690

Uitspraak van 30 januari 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende 1] , wonende te [woonplaats] (zaaknummer 17/3689),

[belanghebbende 2] , wonende te [woonplaats] (zaaknummer 17/3690),

hierna samen: belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbenden met dagtekening 7 februari 2017 wegens een verkrijging in het jaar 2016 ieder een aanslag erfbelasting (de aanslag) opgelegd en bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 april 2017 de aanslagen ieder verminderd met een bedrag van € 6.065 aan eerder betaalde schenkbelasting. De beschikkingen belastingrente zijn overeenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbenden hebben daartegen op 22 mei 2017 per fax beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van beide belanghebbenden een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019 te Breda. Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt. Voor een overzicht van de personen die op de zitting zijn verschenen en voor een overzicht van wat op de zitting is besproken, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.

1.6.

Bij brieven van 24 december 2019 heeft de rechtbank partijen ervan in kennis gesteld dat de uitspraaktermijn met zes weken is verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Op 20 april 2016 is mevrouw [naam] (erflaatster) overleden. Erflaatster was ten tijde van haar overlijden in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met de heer [naam] (vader). Zij hadden samen twee kinderen, belanghebbenden. Erflaatster en vader woonden ten tijde van haar overlijden in Nederland.

2.2.

Op respectievelijk 17 en 19 november 2015 heeft [A] B.V. (de BV) aan belanghebbenden bedragen overgeboekt van de bankrekening van de BV naar de bankrekening van ieder van hen. Daarbij is als omschrijving gebruikt: “[naam kind] Schenking 2015”. De aandelen in de BV staan op naam van vader. De betalingen van de BV naar de bankrekeningen van belanghebbenden zijn gedaan zonder dat daar enige tegenprestatie tegenover stond of enige overeenkomst of akte aan ten grondslag lag.

2.3.

Ten aanzien van de giften is aan belanghebbenden ieder een aanslag schenkbelasting opgelegd met een bedrag aan verschuldigde schenkbelasting van € 12.129.

2.4.

In verband met de verkrijging van belanghebbenden in 2016 uit de nalatenschap van erflaatster heeft de inspecteur aan belanghebbenden deze aanslagen erfbelasting opgelegd, waarbij aanvankelijk het gehele bedrag van de giften tot de grondslag is gerekend. Bij de bestreden uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur zijn standpunt herzien, de helft van het bedrag van de giften tot de grondslag gerekend en een vermindering voor de eerder verschuldigde schenkbelasting toegekend aan ieder voor een bedrag van € 6.065. De verschuldigde erfbelasting bedraagt na deze vermindering € 87.778 (17/3689) en € 83.778 (17/3690).

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de giften die aan belanghebbenden zijn gedaan giften zijn als bedoeld in artikel 12 van de Successiewet 1956 (SW) en derhalve door de inspecteur terecht voor de helft tot de belastbare grondslag zijn gerekend. Belanghebbenden beantwoorden deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op de zitting.

3.3.

Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de belaste verkrijging tot € 487.031 (17/3689) respectievelijk € 467.031 (17/3690) en dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen erfbelasting.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing