Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5411, AWB - 20 _ 4999

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5411, AWB - 20 _ 4999

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 november 2020
Datum publicatie
2 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:5411
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4999
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 67f

Inhoudsindicatie

Artikel 67f van de AWR.

Vergrijpboete. De rechtbank acht gelet op de feiten en omstandigheden grove schuld bij belanghebbende niet aanwezig. Belanghebbende mocht erop afgaan dat de door de accountant voorgestane werkwijze – om geen omzetbelasting af te dragen voor de duur van het, door een zustervennootschap, aangevraagde vooroverleg over de toepassing van de vrijstelling van artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968 op de levering van een woon(zorg)-complex – acceptabel was en op de door de adviseur, als gevolg van deze werkwijze, opgestelde nihilaangiften vertrouwen. De omstandigheid dat de transacties van belanghebbende nooit onder de vrijstelling zouden kunnen vallen, kan daaraan niet afdoen, aangezien dat een inhoudelijke component is dat op het terrein van de adviseur ligt. Dat het vooroverleg door een zustervennootschap is aangevraagd maakt het oordeel evenmin anders, omdat het niet wegneemt dat belanghebbende op haar adviseur mocht vertrouwen.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/4999

uitspraak van 4 november 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 1 februari 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde boetebeschikking bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 10 april 2018 tot en met 31 december 2018 (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.8501).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2020 te Roermond.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar bestuurder [bestuurder] , de gemachtigde van belanghebbende mr. J. Linssen, verbonden aan Jacq. Linssen btw advies te Maastricht, en namens de inspecteur [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , alsmede – via digitale beeldverbinding – [inspecteur 3] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vernietigt de boetebeschikking;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.050;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan haar vergoedt.

2 Gronden

Feiten

2.1.

Belanghebbende is opgericht op 10 april 2018. Indirect aandeelhouders en bestuurders van belanghebbende zijn mevrouw [bestuurder] en de heer [A] . De activiteiten van belanghebbende bestaan (onder meer) uit het realiseren van zorgvastgoed. In 2018 ontwikkelde belanghebbende een woon(zorg)-complex aan [adres] te [plaats] . Belanghebbende is daartoe een aanneemovereenkomst met een bouwonderneming (hierna: de aannemer) aangegaan. Als de ontwikkeling klaar is wordt het pand "turn-key" geleverd aan een investeerder.

2.2.

De dagelijkse administratie wordt gevoerd door [bestuurder] . Voor het indienen van de aangiften omzetbelasting maakt belanghebbende gebruik van de diensten van een accountant (hierna: de accountant), waarvoor belanghebbende de gegevens aanlevert.

2.3.

Op 21 maart 2018 is ten behoeve van een zustermaatschappij van belanghebbende, [A BV] , een offerte ontvangen van Ernst & Young voor werkzaamheden die bestaan uit de beoordeling van de mogelijkheden tot besparing van omzetbelasting en overdrachtsbelasting ten aanzien van een woon(zorg)-complex.

2.4.

Mede naar aanleiding van die offerte heeft de accountant op 10 augustus 2018 voor [A BV] een verzoek gedaan om vooroverleg over de toepassing van artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968 op de levering van het complex aan een investeerder. Bij e-mail van 11 februari 2019 is kenbaar gemaakt dat het vooroverleg (mede) bedoeld is voor belanghebbende.

2.5.

Belanghebbende heeft in 2018 facturen met omzetbelasting gestuurd aan de investeerder. Het gaat om facturen voor de bij belanghebbende in rekening gebrachte termijnen door de aannemer, alsmede facturen voor ontwikkelmanagement. Belanghebbende heeft in de tijdvakken van 1 april 2018 tot en met 31 december 2018 enkel nihilaangiften gedaan voor de omzetbelasting. De Belastingdienst heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van deze aangiften omzetbelasting. Uit het boekenonderzoek is gebleken dat belanghebbende in 2018 een bedrag van € 266.393 aan omzetbelasting verschuldigd was en een bedrag van € 189.789 aan voorbelasting in aftrek kon brengen. In het controlerapport van 5 juli 2019 heeft de inspecteur daarom het voornemen kenbaar gemaakt tot het opleggen van een naheffingsaanslag en een vergrijpboete op grond van artikel 67f van de AWR. De inspecteur heeft aangekondigd een vergrijpboete te zullen opleggen van 25% van de nageheven omzetbelasting. De motivering daarvoor is als volgt:

“De reden waarom er - met betrekking tot de hiervoor genoemde correctie - sprake is van grove schuld, is:

Belanghebbende had moeten weten dat omzetbelasting verschuldigd was. (…)

In 2018 zijn door belanghebbende facturen verstrekt waarop omzetbelasting in rekening is gebracht. Belanghebbende factureert zelf en boekt de factuur zelf in de financiële administratie. Zij is ervan op de hoogte dat indien omzetbelasting op de factuur in rekening is gebracht deze ook aangegeven en afgedragen dient te worden. In de boekhouding is de omzetbelasting, welke stond vermeld op de facturen, op grootboekrekening "1308 OB af te dragen (zonder code)" geboekt.

De voorbelasting is geboekt op grootboekrekening "1300 O.B.-voorbelasting". Feitelijk worden door de adviseur nihilaangiften ingediend.”

2.6.

De inspecteur heeft over het tijdvak 1 april 2018 tot en met 31 december 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 76.604, alsmede bij beschikking een boete van € 19.151 en belastingrente in rekening gebracht van € 1.855. Belanghebbende heeft alleen tegen de aan haar opgelegde boete bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen.

Geschil

2.7.

In geschil is uitsluitend of de vergrijpboete terecht en niet naar een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende heeft ter zitting bevestigd dat de naheffingsaanslag omzetbelasting en de belastingrente niet in geschil zijn.

Beoordeling van het geschil

2.8.

Op grond van artikel 67f, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur een boete van ten hoogste 100% opleggen, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat belasting die op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet geldende termijn is betaald. Niet in geschil is dat belanghebbende ten onrechte de nageheven omzetbelasting niet op aangifte heeft voldaan.

2.9.

De rechtbank acht gelet op de feiten en omstandigheden – die als zodanig niet in geschil zijn – grove schuld niet aanwezig, en overweegt daartoe het volgende.

Belanghebbende heeft de aangiften omzetbelasting laten verzorgen door de accountant. Niet in geschil is dat belanghebbende deze adviseur voor voldoende deskundig mocht houden en aan diens zorgvuldige taakvervulling niet hoefde te twijfelen. Als uitgangspunt geldt dan dat er geen aanleiding is voor het stellen van de algemene eis dat de belastingplichtige zich ter voorkoming van fouten ook zelf in de inhoudelijke aspecten van op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept.1

De rechtbank heeft ter zitting aan de orde gesteld hoe het kan dat – zie 2.5 – de omzetbelasting wel op correcte wijze in de boekhouding is verwerkt en vervolgens uiteindelijk toch (onjuiste) nihilaangiften zijn gedaan. Namens belanghebbende is ter zitting verklaard dat de accountant heeft gezegd om in afwachting van het vooroverleg met de Belastingdienst nihilaangiften te doen. De inspecteur heeft desgevraagd – ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk – verklaard dit als zodanig niet te bestrijden. De inspecteur stelt dat niettemin grove schuld aanwezig is omdat belanghebbende toezicht had moeten houden. De rechtbank is het daarmee niet eens, omdat het zojuist vermelde uitgangspunt dienovereenkomstig geldt voor een geval als dit. Er is geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet erop mocht afgaan dat de door de accountant voorgestane werkwijze acceptabel was en daarmee evenmin grond voor het oordeel dat belanghebbende niet op de, als gevolg daarvan, opgestelde nihilaangiften mocht vertrouwen. De omstandigheid dat de transacties van belanghebbende nooit onder de vrijstelling zouden kunnen vallen, kan daaraan niet afdoen. Dat is immers een inhoudelijke component, dat juist op het terrein van de adviseur ligt. Dat het vooroverleg door de accountant op naam van een zustervennootschap was aangevraagd, kan het oordeel evenmin anders maken, omdat dat als zodanig niet kan wegnemen dat belanghebbende op de adviseur mocht vertrouwen. De stelling dat belanghebbende wist dat wanneer zij facturen verstrekt waarop omzetbelasting in rekening is gebracht deze omzetbelasting ook aangegeven en voldaan moet worden, is – in het licht van het voorgaande – onvoldoende om te concluderen dat bij belanghebbende sprake is van het grofschuldig niet betalen van omzetbelasting.

2.10.

De rechtbank is derhalve van oordeel dat de vergrijpboete moet worden vernietigd. Dit betekent dat het beroep gegrond is.

2.11.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Er vindt geen veroordeling van de kosten in de bezwaarfase plaats, omdat niet is gebleken dat aan de wettelijke voorwaarde is voldaan dat om vergoeding daarvan is verzocht in de bezwaarfase.

Deze uitspraak is op 4 november 2020 gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De rechter,

Deze uitspraak is enkel ondertekend door de griffier omdat de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.