Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5422, AWB - 19 _ 3868

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5422, AWB - 19 _ 3868

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
5 november 2020
Datum publicatie
3 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:5422
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3868

Inhoudsindicatie

Dividendbelasting / internationaal, dividendbelastingzaken, beroepen tijdig ingesteld?, te laat ingediende teruggaafverzoeken, is aan belanghebbende dividend uitgekeerd waarop Nederlandse dividendbelasting is ingehouden?, vergelijkbaarheid met een Nederlands pensioenfonds

Belanghebbende is een in Italië gevestigd (gesloten) pensioenfonds. De inspecteur heeft tegenover de voldoende gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de uitspraken op bezwaar zijn verzonden vóór de datum die meebrengt dat het beroepschrift niet-tijdig is ingediend. De beroepen zijn ontvankelijk.

Niet is in geschil dat een aantal verzoeken om teruggaaf niet is gedaan binnen de daarvoor geldende termijn. De rechtbank overweegt dat het Unierecht niet meebrengt dat ondanks de termijnoverschrijding aanspraak bestaat op teruggaven.

Belanghebbende heeft, tegenover de betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat te zijnen laste dividendbelasting is ingehouden. Belanghebbende heeft geen dividendnota’s overgelegd en de wel door hem overgelegde stukken zijn in de Italiaanse taal gesteld en niet voorzien van een vertaling of alleen voorzien van een informele vertaling. Daarnaast heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij vergelijkbaar is met een vrijgesteld Nederlands pensioenfonds. Belanghebbende heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij aanspraak kan maken op een teruggaaf van ingehouden dividendbelasting op grond van een vergelijking met een belast Nederlands pensioenfonds. Ondanks het (subsidiaire) beroep op het arrest College Pension Plan of British Columbia heeft belanghebbende geen begin van een uiteenzetting gegeven of tegenover de ontvangen dividenden een daarmee samenhangende verhoging van verplichtingen staat waarmee rekening zou moeten worden gehouden bij het bepalen van wat de Nederlandse vennootschapsbelastingdruk zou zijn. Geen recht op teruggaaf van dividendbelasting.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 19/3868 tot en met 19/3874

uitspraak van 5 november 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[Belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] (Italië),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 4 december 2014 verzoeken ingediend tot teruggaaf van dividendbelasting voor de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012.

1.2.

Op 21 december 2017 heeft belanghebbende wederom verzoeken ingediend tot teruggaaf van dividendbelasting, nu voor de jaren 2013, 2014 en 2015.

1.3.

Bij beschikkingen van 28 juni 2018 heeft de inspecteur de verzoeken voor de jaren 2009, 2010 en 2013 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft geen aanleiding gevonden ambtshalve aan de verzoeken te voldoen. Bij beschikkingen van dezelfde datum heeft de inspecteur de verzoeken voor de jaren 2011, 2012, 2014 en 2015 afgewezen omdat belanghebbende rechtens en feitelijk niet vergelijkbaar is met ingezeten vrijgestelde rechtspersonen die aanspraak maken op een teruggaaf van dividendbelasting.

1.4.

Het tegen de voornoemde beschikkingen door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is door de inspecteur ontvangen op 4 juli 2018.

1.5.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken, gedagtekend 11 juni 2019, heeft de inspecteur uitspraak op de bezwaarschriften gedaan. Daarbij heeft de inspecteur, naar de rechtbank begrijpt, de bezwaren met betrekking tot de jaren 2009, 2010 en 2013 opgevat als te zijn gericht tegen de beslissing om niet ambtshalve tegemoet te komen aan de verzoeken. In zoverre heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en beslist dat geen aanleiding bestaat om ambtshalve aan de bezwaren tegemoet te komen. De inspecteur heeft de bezwaarschriften voor de jaren 2011, 2012, 2014 en 2015 ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende is tegen de uitspraken van de inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank. Het beroepschrift dat is gedagtekend 15 juli 2019, is bij de rechtbank per fax ingekomen op 24 juli 2019 en per post op 25 juli 2019. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 345.

1.7.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een 10-dagenstuk ingediend.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2020 te Breda. De inspecteur is ter zitting verschenen. Zonder bezwaar is belanghebbende, bijgestaan door een beëdigde vertaler, mede in verband met de situatie rond het SARS-CoV-2-virus telefonisch gehoord. Met instemming van partijen is de zaak gelijktijdig behandeld met de ingediende beroepschriften, bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers BRE 19/3790 tot en met BRE 19/3796 van een andere belanghebbende. Van het verhandelde ter zitting is, eveneens met toestemming van partijen, één proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een werknemerspensioenfonds dat is gevestigd in [vestigingsplaats] . Door de Italiaanse belastingdienst is een woonplaatsverklaring afgegeven waaruit blijkt dat belanghebbende zijn fiscale woonplaats in Italië heeft.

2.2.

Belanghebbende is een zogenoemd gesloten pensioenfonds (fondo pensione negoziale), wat onder meer betekent dat belanghebbende rechtspersoonlijkheid heeft. Belanghebbende staat in Italië onder officieel en onafhankelijk toezicht van een toezichthouder voor pensioenfondsen (Commissione di vigilanza sui fondi pensione – COVIP).

2.3.

Overeenkomstig hetgeen in Italië naar algemeen maatschappelijke opvattingen omtrent pensioenen aanvaardbaar is, kennen de door belanghebbende aangeboden pensioenregelingen, naast uitkeringen bij ouderdom en bij ziekte, mogelijkheden voor uitkeringen bij min of meer langdurige werkloosheid, lump-sum-uitkeringen bij ontslag, prepensioenuitkeringen tot maximaal 10 jaar vóór de pensioneringsdatum, afkoop ten behoeve van medische uitgaven, afkoop ten behoeve van de aankoop van een eerste eigen woning en een algemene afkoopmogelijkheid tot 50 percent van de opgebouwde pensioenaanspraak. Het gaat om zogenoemde Defined Contribution-schemes (beschikbarepremieregelingen). Deelname aan de pensioenregelingen is vrijwillig. Naast premiebetalingen door de werknemer en de werkgever is het mogelijk dat de werknemer zijn opgebouwde TFR (Trattamento di Fine Rapporto) inbrengt in de pensioenregeling. De TFR is het totaalbedrag van de jaarlijks op het salaris ingehouden bedragen met aangroei, dat wordt uitbetaald bij het einde van de dienstbetrekking.

2.4.

Belanghebbende is in Italië niet onderworpen aan de algemene inkomstenbelasting voor rechtspersonen (Imposta sul reddito delle persone giuridiche). In plaats daarvan betaalt belanghebbende een vervangende belasting van 20 percent (tot en met 2013 11 percent) (Imposta sostitutiva) over, kort gezegd, de jaarlijkse vermogensaangroei, inclusief de ontvangen dividenden.

2.5.

Belanghebbende stelt dat op dividenden die hij van Nederlandse vennootschappen heeft ontvangen dividendbelasting is ingehouden en verzoekt om teruggaaf daarvan. Het gaat om de volgende totaalbedragen (in euro’s en afgerond):

2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Volgens de verzoeken/

de uitspraken op bezwaar 48.246 68.011 92.611 65.814 92.956 81.181 145.073

Volgens het beroepschrift 73.799 73.798 93.456 82.583 90.464 83.712 145.686

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of het beroepschrift tijdig is ingediend en of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de Nederlandse dividendbelasting.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en (in zijn 10-dagenstuk), in afwijking van de verzoeken en het beroepschrift, een teruggaaf van – in totaal – € 643.292,34.

3.3.

De inspecteur concludeert primair dat de beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard wegens termijnoverschrijding. Voor zover de rechtbank oordeelt dat de beroepen ontvankelijk zijn, concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing