Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5619, AWB - 18 _ 325

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5619, AWB - 18 _ 325

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
12 november 2020
Datum publicatie
10 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:5619
Zaaknummer
AWB - 18 _ 325
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 9

Inhoudsindicatie

BRE 18/325 en BRE 18/326

Naheffingsaanslagen omzetbelasting, toepasselijk tarief; artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet OB jo. post 29, letter b, onder 1°, van onderdeel a van Tabel I bij de Wet OB (levering kunstvoorwerpen). Belanghebbenden exploiteren een juweliersbedrijf en houden zich in dat verband onder meer bezig met het ontwerpen, vervaardigen en leveren van lijfsieraden en andere kleine objecten van edelsmeedwerk. In geschil is of een deel van de in de naheffingstijdvakken geleverde objecten als kunstvoorwerpen voor de Wet OB kunnen worden aangemerkt en of deze objecten aldus kunnen delen in het verlaagde tarief. Belanghebbenden leggen ten onrechte een subjectieve toets aan bij de bepaling welke goederen onder het verlaagde tarief vallen. Gelet op de arresten Farfalla Flemming und Partner (ECLI:EU:C:1990:318) en Hoge Raad 27 januari 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AV0411) geldt een toets op basis van objectieve criteria. Evenmin is daarom doorslaggevend dat de maker kunstenaar is, en of een object in maatschappelijk opzicht als kunst wordt gezien. Een belangrijk element bij de objectieve toets is of de objecten uiterlijk gelijkenis vertonen met gelijkaardige industriële of ambachtelijke producten en daardoor in concurrentie kunnen komen met die producten. Belanghebbenden maken niet in algemene zin aannemelijk dat dit met de door hen bedoelde objecten niet het geval is. Evenmin maken belanghebbenden aannemelijk dat het verlaagde tarief van toepassing is op bepaalde specifieke door hen in de naheffingstijdvakken geleverde objecten. Het verlaagde tarief mist toepassing. Vermindering naheffingsaanslagen in verband met compromis inzake subsidiair standpunt. Proceskostenvergoeding; immateriëleschadevergoeding.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/325 en BRE 18/326

uitspraak van 12 november 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[Atelier] en [Goudsmederij], gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

en

de Minister van Rechtsbescherming.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbenden over de tijdvakken van 1 juli 2012 tot en met 31 december 2015 ( [Atelier] , BRE 18/325) en van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 ( [Goudsmederij] , BRE 18/326) naheffingsaanslagen omzetbelasting (aanslagnummers [aanslagnummer 1] F01.5501 en [aanslagnummer 2] .F01 .5501) opgelegd en bij gelijktijdige beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar van 7 december 2017 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag in de zaak [Atelier] (hierna: Atelier) (BRE 18/325) verminderd, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in de zaak [Goudsmederij] (hierna: Goudsmederij) (BRE 18/326) gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbenden hebben daartegen bij brieven van 12 januari 2018, ontvangen bij de rechtbank op 16 januari 2018, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbenden in elk van de beroepen een griffierecht geheven van € 338. Belanghebbenden hebben de beroepen bij brieven van 7 februari 2018 gemotiveerd.

1.4.

De inspecteur heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbenden hebben vóór de zitting, met dagtekening 16 september 2020, 17 september 2020 en 29 september 2020, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

De inspecteur heeft daags voor de zitting een pleitnota ingediend en daarvan zelf een afschrift verstrekt aan belanghebbenden.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020 in Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Atelier en Goudsmederij exploiteren elk een juweliersbedrijf en zijn daarmee ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Atelier heeft zich daarbij toegelegd op het ontwerpen, vervaardigen en leveren van trouwringen en Goudsmederij op het ontwerpen, vervaardigen en leveren van andere lijfsieraden (niet zijnde trouwringen) en overige kleine objecten van edelsmeedwerk, zoals horloges of urnenstellen.

2.2.

Een deel van de trouwringen, andere lijfsieraden en overige kleine objecten (hierna ook: objecten) is in de onderhavige tijdvakken door [edelsmid 2] , edelsmid – en in de onderhavige tijdvakken (één van de) middellijk aandeelhouder(s) van Atelier en tevens eigenaar van Goudsmederij (hierna: [edelsmid 2] ) –, zelf of in opdracht van en in nauwe samenwerking met de klant ontworpen en in zijn atelier gemaakt.

Op de levering van een deel van deze door [edelsmid 2] zelfvervaardigde objecten hebben belanghebbenden in de onderhavige tijdvakken het verlaagde omzetbelastingtarief (hierna: verlaagde tarief) toegepast.

Daarnaast hebben belanghebbenden in de onderhavige tijdvakken ook objecten verkocht en geleverd tegen het hoge omzetbelastingtarief (hierna: hoge tarief), zoals objecten die door hen zijn ingekocht en doorverkocht en objecten die niet door [edelsmid 2] maar door (andere) medewerkers van belanghebbenden zijn vervaardigd. Ook op de levering van een deel van de door [edelsmid 2] zelf ontworpen en vervaardigde objecten hebben belanghebbenden het hoge tarief toegepast.

2.3.

Op 30 juni 2016 zijn bij belanghebbenden boekenonderzoeken ingesteld naar het gehanteerde omzetbelastingtarief in de aangiften omzetbelasting over de onderhavige tijdvakken. Naar aanleiding hiervan zijn controlerapporten opgemaakt.

2.4.

De inspecteur heeft zich naar aanleiding van de bevindingen van de boekenonderzoeken op het standpunt gesteld dat belanghebbenden ten onrechte het verlaagde tarief hebben toegepast op de levering van (een deel van) de objecten en dat zij daardoor te weinig omzetbelasting op aangiften hebben voldaan. Op die grond heeft hij de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd en daarbij belastingrente berekend. De correcties zijn als volgt opgebouwd:

BRE 18/325 (Atelier)

Jaar

Omzetbelasting

Belastingrente

2012

€ 1.159

€ 156

2013

€ 7.335

€ 770

2014

€ 11.281

€ 762

2015

€ 12.266

€ 338

Totaal

€ 32.041

€ 2.026

BRE 18/326 (Goudsmederij)

Jaar

Omzetbelasting

Belastingrente

2013

€ 26.566

€ 2.790

2014

€ 31.946

€ 2.158

2015

€ 20.206

€ 556

Totaal

€ 78.718

€ 5.504

2.5.

Bij uitspraken op bezwaar van 7 december 2017 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd aan Atelier (BRE 18/325) met € 9.778 verminderd tot € 22.263, de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd tot € 1.365, en de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking opgelegd aan Goudsmederij (BRE 18/326) gehandhaafd.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is enkel nog in geschil het antwoord op de vraag of ter zake van de leveringen van objecten waarop de naheffingsaanslagen zien, het verlaagde tarief van toepassing is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze objecten als kunstvoorwerpen voor de Wet OB kunnen worden aangemerkt. Belanghebbenden beantwoorden deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend. Over de cijfermatige uitwerking zijn partijen het eens.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Ter zitting hebben partijen bij wijze van compromis overeenstemming bereikt in verband met een subsidiair standpunt van belanghebbende, in die zin dat indien het gelijk aan de inspecteur is met betrekking tot de in 3.1 vermelde vraag, de naheffingsaanslagen met 50% worden verminderd. Beide beroepen zijn reeds daarom gegrond.

4 Beoordeling van het geschil

6 Proceskosten

7 Beslissing