Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5737, AWB - 20 _ 6879

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5737, AWB - 20 _ 6879

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 november 2020
Datum publicatie
14 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:5737
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6879
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:29

Inhoudsindicatie

Geheimhouding / artikel 8:29 van de Awb

De rechtbank wijst het verzoek om geheimhouding van de inspecteur toe. Het geheimgehouden stuk betreft een e-mailbericht dat is verstuurd door en aan een medewerker van de Belastingdienst. Het geheimgehouden stuk bestaat uit passages die vallen onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst. Bovendien heeft het intern beraad/advies, voor zover relevant, zijn weerslag gevonden in het verweerschrift, zodat belanghebbende bekend is met de uiteindelijke standpuntbepaling.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige geheimhoudingskamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/6879 tot en met 20/6882

beslissing van 18 november 2020

Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Het verzoek

1.1.

De inspecteur heeft, met dagtekening 26 augustus 2020, een verweerschrift ingediend, waarvan bijlage 44 niet is bijgevoegd. Bijlage 44 (hierna: het geheimgehouden stuk) is, eveneens bij brief van 26 augustus 2020, verstrekt aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank. In laatstbedoelde brief heeft de inspecteur verzocht om bijlage 44 geheim te houden op grond van artikel 8:29 van de Awb. De rechtbank heeft een afschrift van het verweerschrift en van de brief waarin om geheimhouding wordt verzocht aan de gemachtigde van belanghebbende verstrekt.

1.2.

De gemachtigde van belanghebbende heeft, bij brief van 8 oktober 2020, gereageerd op het verzoek van de inspecteur. Daarbij heeft hij aangegeven niet in te stemmen met geheimhouding.

1.3.

Het geheimgehouden stuk is te omschrijven als een e-mailbericht van 1 maart 2017 verstuurd door en aan een medewerker van de Belastingdienst. Volgens de inspecteur dient dit stuk geheim te blijven omdat hierin sprake is van intern beraad en het stuk persoonlijke meningen en standpuntbepalingen bevat. Het recht op (vertrouwelijkheid van) intern beraad weegt volgens de inspecteur aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming.

2 Overwegingen

Geen zitting

2.1.

De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen.1 Bovendien heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd niet gemeld dat behandeling ter zitting op prijs wordt gesteld. De inspecteur heeft evenmin verzocht zijn verzoek ter zitting te behandelen.

Kader voor beoordeling

2.2.

De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).

2.3.

Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:

a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).

b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).

2.4.

Uit de brief van de inspecteur van 26 augustus 2020, leidt de geheimhoudingskamer af dat de inspecteur zich beroept op variant a. als bedoeld in 2.3.

2.5.

Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.

Beoordeling van het verzoek

2.6.

De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van het geheimgehouden stuk (veronderstellend dat dit stuk op de zaak betrekking heeft in de zin van artikel 8:42 van de Awb) en van de stukken van de hoofdzaak. Het geheimgehouden stuk is vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om dit stuk geheim te houden.

2.7.

De geheimhoudingskamer overweegt dat het geheimgehouden stuk bestaat uit passages die vallen onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst. Het belang van vrije bepaling van de procespositie kan een belang zijn dat geheimhouding van stukken op grond van artikel 8:29 van de Awb kan rechtvaardigen.2 Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet aan belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het verdedigingsbelang van belanghebbende in het gedrang zou kunnen komen. Daarvan is de rechtbank echter niet gebleken. Gelet op de aard en inhoud van het stuk (‘intern advies’), is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming, omdat ook de inspecteur recht heeft op vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad. Daar komt nog bij dat het intern beraad/advies, voor zover relevant, zijn weerslag heeft gevonden in het verweerschrift, zodat belanghebbende bekend is met de uiteindelijke standpuntbepaling. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.

2.8.

Dit betekent dan ook dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van bijlage 44 gerechtvaardigd is.

3 Beslissing

De geheimhoudingskamer wijst het verzoek om geheimhouding toe.

Deze beslissing is gegeven op 18 november 2020 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld