Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5738, AWB - 20 _ 7098

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5738, AWB - 20 _ 7098

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 november 2020
Datum publicatie
4 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:5738
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7098
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:29

Inhoudsindicatie

Geheimhouding / artikel 8:29 van de Awb

De rechtbank wijst het verzoek om geheimhouding van de inspecteur deels toe en deels af. De inspecteur heeft een viertal stukken in de hoofdzaken geschoond. Het betreffen 2 interne notities van de Belastingdienst, een gespreksverslag en een intern memo van de Belastingdienst. Het belang van de inspecteur bij geheimhouding van de gelakte passages in de drie eerstbedoelde stukken weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming daarvan. Voor een deel van die passages is dat belang gelegen in (de vrijheid van) interne beraadslaging en intercollegiale toetsing. Voor een ander deel is sprake van (controle-/)tactische en strategische overwegingen van een belastingambtenaar (belang van effectiviteit van toezicht). En voor de rest is sprake van bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van belastingambtenaren. Ten aanzien van het vierde stuk is het beroep op geheimhouding niet gerechtvaardigd. De inspecteur heeft in het geheel geen belang genoemd dat hij heeft voor geheimhouding, maar slechts redenen waarom belanghebbende geen belang heeft bij kennisneming.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige geheimhoudingskamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/7098 tot en met 20/7103 en 20/7561

beslissing van 18 november 2020

Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Het verzoek

1.1.

De inspecteur heeft, met dagtekening 5 augustus 2020 en 11 augustus 2020, verweerschriften ingediend (één in de zaken met zaaknummers 20/7098 tot en met 20/7103 en één in de zaak met zaaknummer 20/7561), waarvan de bijlagen 1, 2, 6 en 25 zijn geschoond. De ongeschoonde versies (hierna: de geheimgehouden stukken) van de bijlagen zijn door de inspecteur, bij gelijkluidende brieven van 11 augustus 2020 (wederom één in de zaken met zaaknummers 20/7098 tot en met 20/7103 en één in de zaak met zaaknummer 20/7561), verstrekt aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank. In laatstbedoelde brieven heeft de inspecteur verzocht om de ongeschoonde versies van de bijlagen geheim te houden op grond van artikel 8:29 van de Awb (in het vervolg spreekt de inspecteur van beperkte kennisneming, maar de geheimhoudingskamer gaat ervan uit dat geheimhouding van de geschoonde passages is bedoeld). De rechtbank heeft afschriften van de verweerschriften met de geschoonde bijlagen aan de gemachtigde van belanghebbende verstrekt.

1.2.

Bij brief van 24 augustus 2020 heeft de inspecteur de rechtbank desgevraagd laten weten dat zijn verzoek geen betrekking heeft op de in 1.1 bedoelde brieven van 11 augustus 2020 en evenmin op de daarbij gevoegde bijlagen 5, waarin per stuk en per passage de gewichtige reden(en) voor geheimhouding wordt/worden genoemd.

1.3.

De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 30 september 2020, diezelfde dag bij de rechtbank binnengekomen per fax, gereageerd op het verzoek van de inspecteur. Daarbij heeft hij aangegeven niet in te stemmen met geheimhouding, maar wel met een beslissing van de geheimhoudingskamer zonder zitting. Verder voert de gemachtigde van belanghebbende aan dat de inspecteur geen concrete motivering voor geheimhouding geeft, maar slechts een algemene selectie van gewichtige redenen voor geheimhouding.

1.4.

Bij brief van 13 oktober 2020 heeft de inspecteur de gewichtige redenen voor geheimhouding nader gemotiveerd.

1.5.

De geheimgehouden stukken zijn als volgt te omschrijven, met daarbij de reden waarom deze volgens de inspecteur geheim dienen te blijven:

1. bijlage 1 (overeenkomend met bijlage 1 bij de verweerschriften) is een interne notitie van de Belastingdienst van 20 februari 2018 (hierna: bijlage 1).

De eerste, vijfde, negende en tiende gelakte passage betreffen meningen van een medewerker die onder de vrije meningsuiting binnen de Belastingdienst vallen (hierna: de eerste, vijfde, negende en tiende passage van bijlage 1). Kennisneming van deze passages kan ervoor zorgen dat de cliënten van gemachtigde hun gedrag dusdanig aanpassen dat het belang van een effectief onderzoek wordt geschaad.

De tweede, zesde en zevende gelakte passage betreffen opmerkingen van een medewerker (hierna: de tweede, zesde en zevende passage van bijlage 1). Kennisneming van deze passages levert strijd op met het belang om in vrijheid en vertrouwelijkheid intern beraad te kunnen voeren, wat van belang is voor een zorgvuldige besluitvorming. Medewerkers moeten onderling op een openhartige en functionele wijze met elkaar kunnen (blijven) communiceren omtrent het onderzoek.

De derde en de achtste gelakte passage betreffen wederom opmerkingen van een medewerker (hierna: de derde en achtste passage van bijlage 1). Voor deze passages geldt volgens de inspecteur dezelfde reden als genoemd in de vorige alinea. Aangevuld met het belang om in vrijheid en vertrouwelijkheid de strategie in verband met de procespositie te kunnen bepalen.

De vierde gelakte passage betreft de mening en een opmerking van een medewerker (hierna: de vierde passage van bijlage 1). Hiervoor voert de inspecteur dezelfde redenen aan als die bovenvermeld bij de twee eerstgenoemde reeksen passages.

2. bijlage 2 (overeenkomend met bijlage 2 bij de verweerschriften) is een interne notitie van de Belastingdienst van 22 februari 2018 (hierna: bijlage 2).

De eerste gelakte passage betreft een opmerking van een medewerker (hierna: de eerste passage van bijlage 2). Dezelfde reden als genoemd bij de tweede, zesde en zevende passage van bijlage 1.

De tweede gelakte passage betreft de mening en een opmerking van een medewerker (hierna: de tweede passage van bijlage 2). Dezelfde reden als genoemd bij de vierde passage van bijlage 1.

De derde gelakte passage betreft de naam van een medewerker en het belang van diens privacy (hierna: de derde passage van bijlage 2). De persoonlijke levenssfeer moet worden geëerbiedigd.

3. bijlage 3 (overeenkomend met bijlage 6 bij de verweerschriften) is een verslag van een gesprek van 29 juni 2018, opgemaakt op 2 juli 2018 (hierna: bijlage 3).

De eerste gelakte passage betreft de mening van een medewerker (hierna: de eerste passage van bijlage 3). Dezelfde reden als genoemd bij de eerste, vijfde, negende en tiende passage van bijlage 1.

De tweede gelakte passage betreft de naam en een opmerking van een medewerker (hierna: de tweede passage van bijlage 3). De persoonlijke levenssfeer van de ambtenaar moet worden geëerbiedigd. En verder dezelfde reden als genoemd bij de tweede, zesde en zevende passage van bijlage 1.

De derde en vierde gelakte passage betreffen meningen van een medewerker (hierna: de derde en de vierde passage van bijlage 3). Dezelfde reden als genoemd bij de tweede, zesde en zevende passage van bijlage 1.

De vijfde gelakte passage betreft de naam van een medewerker (hierna: de vijfde passage van bijlage 3). Dezelfde reden als genoemd bij de derde passage van bijlage 2.

4. bijlage 4 (overeenkomend met bijlage 24 bij het verweerschrift in de zaken met zaaknummers 20/7098 tot en met 20/7103 en niet deel uitmakend van het verweerschrift in de zaak 20/7561) is een memo van [formeel recht] aan de medewerkers van de Belastingdienst van 14 mei 2020 (hierna: bijlage 4).

Daarin zijn passages gelakt waarvan belanghebbende geen enkel belang heeft bij kennisname (hierna: de passages van bijlage 4). De gegevens houden geen verband met de procedure en/of zijn niet relevant voor de oordeelsvorming.

2 Overwegingen

Geen zitting

2.1.

De geheimhoudingskamer heeft besloten een behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen.1 Daarbij is tevens meegewogen dat de gemachtigde van belanghebbende heeft meegedeeld dat de geheimhoudingskamer kan beslissen zonder een zitting te houden.

Kader voor beoordeling

2.2.

De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).

2.3.

Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:

a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).

b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).

2.4.

Uit de brieven van de inspecteur van 11 augustus 2020 en 13 oktober 2020, leidt de geheimhoudingskamer af dat de inspecteur zich beroept op variant a. als bedoeld in 2.3.

2.5.

Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.

Beoordeling van het verzoek

2.6.

De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de geheimgehouden stukken (veronderstellend dat deze stukken op de zaak betrekking hebben in de zin van artikel 8:42 van de Awb) en van de stukken van de hoofdzaak. Deze stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om passages van die stukken geheim te houden.

2.7.

Ten aanzien van de eerste, vierde, vijfde, negende en tiende passage van bijlage 1, de tweede passage van bijlage 2 en de eerste passage van bijlage 3 overweegt de geheimhoudingskamer dat het telkens gaat om opmerkingen van strategische en persoonlijke aard van een belastingambtenaar. Het belang van interne beraadslaging en intercollegiale toetsing met betrekking tot de (proces)positie van de inspecteur kan een belang zijn dat geheimhouding van stukken op grond van artikel 8:29 van de Awb kan rechtvaardigen.2 Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet aan belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het verdedigingsbelang van belanghebbende in het gedrang zou kunnen komen. Daarvan is de rechtbank echter niet gebleken. Gelet op de aard en inhoud van de passages, is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. De rechtbank is van oordeel dat voor deze passages sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.

2.8.

Ten aanzien van de tweede, derde, zesde, zevende en achtste passage van bijlage 1, de eerste passage van bijlage 2, een deel van de tweede passage van bijlage 3 en de derde en vierde passage van bijlage 3 overweegt de geheimhoudingskamer dat het telkens gaat om (controle-/)tactische en strategische overwegingen van een belastingambtenaar. Dergelijke overwegingen hebben betrekking op de effectiviteit van het door de Belastingdienst uit te oefenen toezicht op de naleving van belastingwetten (zie de in voetnoot 2 genoemde uitspraak van Gerechtshof Amsterdam). Het belang van de effectiviteit van dit toezicht weegt naar het oordeel van de geheimhoudingskamer aanzienlijk zwaarder dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze passages. De rechtbank is van oordeel dat ook voor deze passages sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.

2.9.

Ten aanzien van de derde passage van bijlage 2, het resterende deel van de tweede passage van bijlage 3 en de vijfde passage van bijlage 3 overweegt de geheimhoudingskamer dat het telkens gaat om de naam van een belastingambtenaar. Het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer weegt naar het oordeel van de geheimhoudingskamer aanzienlijk zwaarder dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze passages. De kenbaarheid van deze gegevens is ook niet van belang voor de beslissing in de hoofdzaken. De rechtbank is van oordeel dat ook voor deze passages sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.

2.10.

Ten aanzien van de passages van bijlage 4 overweegt de rechtbank als volgt. De ongeschoonde versie van bijlage 4 wijkt tekstueel af van de geschoonde versie van bijlage 4. Bijlage 4 is een memo dat in de loop der tijd is/wordt aangepast/aangevuld en de geschoonde versie is van latere datum dan de ongeschoonde versie. Het is niet aan de geheimhoudingskamer om op zoek te gaan naar de precieze passages die zijn weggelakt. Aan hetgeen de inspecteur heeft ingebracht kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding van deze bijlage aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van de ongeschoonde versie van dit stuk. De inspecteur heeft namelijk in het geheel geen belang genoemd dat hij heeft voor geheimhouding, maar slechts redenen waarom belanghebbende geen belang heeft bij kennisneming.

3 Beslissing

De geheimhoudingskamer beslist dat de weigering van de inspecteur als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb, gerechtvaardigd is, behoudens 24 bij het verweerschrift in de zaken met zaaknummers 20/7098 tot en met 20/7103.

Deze beslissing is gegeven op 18 november 2020 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld