Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-12-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:6531, AWB - 18 _ 4587

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-12-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:6531, AWB - 18 _ 4587

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 december 2020
Datum publicatie
4 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:6531
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4587
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 4.12, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.100, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.146

Inhoudsindicatie

(Navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw 2014 t/m 2016 – art. 4.12 Wet IB 2001 – correcties i.v.m. (vermeende) winstuitdelingen (box 2) – art. 3.100, eerste lid, letter b en art. 3.146, eerste lid, Wet IB 2001 – lijfrente-uitkering (box 1).

Belanghebbende is middellijk aandeelhouder van een B.V. waarin in het verleden een assurantiekantoor werd geëxploiteerd. Bij de verkoop van de verzekeringsportefeuille heeft die B.V. een lening verstrekt aan de koper. Na beëindiging van de leningsovereenkomst is een nieuwe lening aan de koper verstrekt die liep via belanghebbende en waarbij belanghebbende het geleende geld tegen een aanzienlijk hoger rentepercentage aan die koper doorleende dan hij het zelf bij de B.V. leende. De inspecteur heeft correcties gemaakt in verband met (vermeende) winstuitdelingen bestaande uit (1) een door belanghebbende behaald rentevoordeel en (2) door de (andere) vennootschap(en) gedane uitgaven voor privédoeleinden van belanghebbende. Verder is in geschil of de door belanghebbende bedongen lijfrente-uitkeringen tot zijn inkomen uit werk en woning moeten worden gerekend. De rechtbank laat de correcties i.v.m. het vermeende rentevoordeel niet in stand nu volgens haar geen sprake is van een bevoordeling van belanghebbende als aandeelhouder. Zij overweegt daartoe dat sprake was van een nieuwe financiering (van de B.V. via belanghebbende aan de koper) waarbij vaststaat dat de gehanteerde rentepercentages ter zake van de leningen aan en door belanghebbende zakelijk zijn. De correcties ter zake van uitgaven voor privédoeleinden laat de rechtbank wegens een onvoldoende gemotiveerde betwisting door belanghebbende in stand. Tot slot heeft de inspecteur de bedongen lijfrente in de onderhavige jaren naar het oordeel van de rechtbank weliswaar terecht tot het inkomen gerekend, maar heeft hij daarbij miskend dat sprake is van een vordering die als inkomsten in natura, in dit geval op nihil, moet worden gewaardeerd (cf. BNB 1983/137).

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/4587, BRE 18/4588, BRE 18/7414, BRE 18/7415 en BRE 20/9675

uitspraak van 17 december 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2014 tot en met 2016 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd en over het jaar 2016 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) (aanslagnummers [aanslagnummer] .H.46.01, [aanslagnummer] .H.56.01, [aanslagnummer] .H.66.01 en [aanslagnummer] .W.66.01.4). Bij beschikkingen is, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2014 en 2015 belastingrente in rekening gebracht en zijn vergrijpboetes van 50% opgelegd. Tegelijk met de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 is bij beschikking een verlies uit aanmerkelijk belang uit een eerder jaar verrekend met het inkomen uit aanmerkelijk belang.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer] H.67.01) en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 28 mei 2018 de aanslagen IB/PVV over de jaren 2014 en 2015 en de gelijktijdig vastgestelde beschikkingen gehandhaafd.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 12 oktober 2018 de aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2016 gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de in 1.2 genoemde uitspraken op bezwaar bij brieven van 6 juli 2018, ontvangen bij de rechtbank op 9 juli 2018, en van 5 november 2018, ontvangen bij de rechtbank op 7 november 2018, beroep ingesteld. Aanvankelijk zijn aan de beroepen vier zaaknummers toegekend (BRE 18/4587, BRE 18/4588, BRE 18/7414 en BRE 18/7415). Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van in totaal € 92, namelijk € 46 in de zaak met nummer BRE 18/4587 en € 46 in de zaak met nummer BRE 18/7414.

1.4.

De inspecteur heeft in de zaken met zaaknummers BRE 18/4587 en BRE 18/4588 en in de zaken met zaaknummers BRE 18/7414 en BRE 18/7415 verweerschriften ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft in de zaken met zaaknummers BRE 18/4587 (aanslag IB/PVV 2014) en BRE 18/4588 (aanslag IB/PVV 2015) op 7 november 2018 een conclusie van repliek ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft bij brieven, ontvangen bij de rechtbank op 9 juli 2019 en 21 juli 2020, de rechtbank verzocht om een versnelde behandeling van de beroepen. De rechtbank heeft deze verzoeken bij brieven van 15 juli 2019 en 21 juli 2020 afgewezen.

1.7.

Belanghebbende heeft bij faxbericht van 13 november 2020 een adreswijziging van gemachtigde doorgegeven en verzocht om aanwezigheid van de zoon van belanghebbende ter zitting en voorts bij faxbericht van 18 november 2020 een pleitnota overgelegd.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2020 in Breda.

Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

Ter zitting hebben partijen ingestemd met rechtstreeks beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 (zie 4.2 hierna). In verband met de behandeling van dit beroep heeft de griffie van deze rechtbank een nieuw zaaknummer aangemaakt (BRE 20/9675).

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is enig aandeelhouder van [de holding] (hierna: de holding). De holding houdt op haar beurt 50% van de aandelen in [Beheer BV] (hierna: [Beheer BV] ). De overige 50% van de aandelen in [Beheer BV] wordt gehouden door [A BV] (hierna: [A BV] ) waarvan belanghebbendes zoon (hierna: de zoon) enig aandeelhouder is. [Beheer BV] houdt op haar beurt alle aandelen in [B BV] (hierna: [B BV] ) en in [C BV] (hierna: [C BV] ). [Beheer BV] behoort in de onderhavige jaren tot een fiscale eenheid vennootschapsbelasting met [B BV] en [C BV] (hierna: de fiscale eenheid).

2.2.

De ondernemingsactiviteiten van [B BV] bestonden uit de exploitatie van een assurantiekantoor. Op 1 september 2013 heeft [B BV] haar verzekeringsportefeuille voor € 1.265.000 verkocht aan [D BV] (hierna: [D BV] ). [B BV] verricht sindsdien geen ondernemingsactiviteiten meer.

2.3.

In het kader van voornoemde verkoop van haar verzekeringsportefeuille heeft [B BV] de volgende leningen verstrekt aan [D BV] (hierna: tezamen lening 1) op basis van een daartoe op 30 augustus 2013 gesloten overeenkomst:

-

Op/omstreeks 1 september 2013 een lening van € 100.000 tegen een rente van 5% per jaar en met een aflossingsverplichting uiterlijk op/omstreeks 15 april 2014;

-

Op/omstreeks 15 oktober 2013 een lening van € 35.000 tegen een rente van 5% per jaar en met een aflossingsverplichting uiterlijk op/omstreeks 15 april 2014.

In totaal heeft [B BV] daarmee een lening van € 135.000 (hierna ook: lening 1) aan [D BV] verstrekt. [D BV] heeft deze lening op 22 april 2014 afgelost.

2.4.

Op 16 april 2014 heeft [B BV] een lening van € 200.000 verstrekt aan belanghebbende op basis van een op 10 april 2014 gesloten overeenkomst. De lening is verstrekt tegen een rente van 2,5% per jaar en met een aflossingsverplichting uiterlijk op/omstreeks 1 januari 2017 (hierna ook: lening 2).

Belanghebbende heeft ter zake van deze lening in 2014 € 3.679 rente betaald aan [B BV] . In de jaren 2015 en 2016 heeft hij ter zake van deze lening geen rente betaald of anderszins voldaan aan [B BV] .

2.5.

Belanghebbende heeft op/omstreeks 15 april 2014 een lening van € 200.000 verstrekt aan [D BV] tegen 1% rente per maand (12% rente per jaar) en met een aflossingsverplichting uiterlijk op/omstreeks 1 januari 2017 (hierna: lening 3).

2.6.

In het jaar 2000 heeft belanghebbende bij de inbreng van zijn tot 1 juli 1999 voor zijn eigen rekening gedreven onderneming in [B BV] van deze vennootschap een lijfrente bedongen. Belanghebbende en [B BV] zijn daartoe een lijfrenteovereenkomst aangegaan. Op basis van deze overeenkomst zijn de lijfrentetermijnen ingegaan op 30 september 2000 en zullen deze eindigen bij overlijden van belanghebbende.

2.7.

Belanghebbende heeft zijn aangiften IB/PVV over de onderhavige jaren (aanvankelijk) ingediend naar de volgende belastbare inkomsten uit werk en woning, tevens verzamelinkomen:

IB/PVV 2014

IB/PVV 2015

IB/PVV 2016

Pensioen

€ 11.690

€ 11.822

€ 11.875

AOW

€ 10.344

€ 9.804

€ 10.044

Lijfrente uitkering Straten / Overige periodieke uitkeringen

€ 20.425

€ 20.425

€ 20.425

Saldo eigen woning

-/- € 7.410

-/- € 6.851

-/- € 5.581

Saldo box 1

€ 35.049

€ 35.200

€ 36.763

Verzamelinkomen

€ 35.049

€ 35.200

€ 36.763

2.8.

In januari 2017 is bij de holding en [Beheer BV] een boekenonderzoek ingesteld waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting is onderzocht. Naar aanleiding van de boekenonderzoeken is voor elke vennootschap een controlerapport opgemaakt met dagtekening 16 november 2017.

2.9.

Bij brief van 17 november 2017 zijn aan belanghebbende de bevindingen met betrekking tot de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2015 medegedeeld.

2.10.

Naar aanleiding van de bevindingen uit voornoemde (boeken)onderzoeken is de inspecteur bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 afgeweken van de ingediende aangiften, omdat er naar zijn mening een aantal belastbare winstuitdelingen aan belanghebbende heeft plaatsgevonden.

Deze winstuitdelingen bestaan volgens de inspecteur in de eerste plaats – kort gezegd – uit een rentevoordeel dat belanghebbende heeft behaald met de leningen 2 en 3 (zie 2.4 en 2.5) en zijn volgens hem opgebouwd uit (i) het verschil tussen de op de leningen 2 en 3 bedongen rentepercentages (te weten 12%-9,5% van het openstaande bedrag) en (ii) de in het jaar 2015 door belanghebbende niet-betaalde rente op lening 2.

In de tweede plaats heeft de inspecteur bij de aanslagregeling over deze jaren bedragen gecorrigeerd, omdat de vennootschappen waarvan belanghebbende (middellijk) aandeelhouder is, volgens hem, uitgaven hebben gedaan voor privédoeleinden van belanghebbende.

Als gevolg van deze correcties heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.049 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 12.829 (te weten € 14.374 minus een te verrekenen verlies uit aanmerkelijk belang van € 1.545) en de aanslag IB/PVV 2015 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.200 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 21.189. Bij de aanslagoplegging over de jaren 2014 en 2015 heeft de inspecteur vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk € 1.852 (50%) en € 3.093 (50%) op basis van opzet.

2.11.

Ter zitting heeft de inspecteur het (nadere) standpunt ingenomen dat de correcties ter zake van het rentevoordeel slechts voor 50% aan belanghebbende kunnen worden toegerekend. Voor de jaren 2014 en 2015 zou dan van de volgende berekening van het belastbaar inkomen in box 1 en 2 moeten worden uitgegaan (onder dienovereenkomstige aanpassing van de beschikkingen belastingrente):

Aangifte IB/PVV 2014

Correctie IB/PVV 2014

Pensioen

€ 11.690

AOW

€ 10.344

Lijfrente uitkering [X] / Overige periodieke uitkeringen

€ 20.425

Saldo eigen woning

-/- € 7.410

Saldo box 1

€ 35.049

€ 35.049

Rentevoordeel

€ 6.6601

Correctie privékosten

€ 1.053

Verrekend verlies uit aanmerkelijk belang

-/- € 1.545

Saldo box 2

€ 6.168

Totaal

€ 35.049

€ 41.217

Aangifte IB/PVV 2015

Correctie IB/PVV 2015

Pensioen

€ 11.822

AOW

€ 9.804

Lijfrente uitkering [X] / Overige periodieke uitkeringen

€ 20.425

Saldo eigen woning

-/- € 6.851

Saldo box 1

€ 35.200

€ 35.200

Rentevoordeel

€ 10.0002

Correctie privékosten

€ 1.189

Saldo box 2

€ 11.189

Verzamelinkomen

€ 35.200

€ 46.389

2.12.

Met dagtekening 20 februari 2018 heeft belanghebbende een herziene aangifte IB/PVV en Zvw 2016 ingediend zonder daarin de lijfrente-uitkering op te nemen, resulterend in het volgende belastbare inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen:

IB/PVV 2016

Pensioen

€ 11.875

AOW

€ 10.044

Lijfrente uitkering [X] / Overige periodieke uitkeringen

€ 0

Saldo eigen woning

-/- € 5.581

Saldo box 1

€ 16.338

Verzamelinkomen

€ 16.338

2.13.

Met dagtekening 2 maart 2018 heeft de inspecteur de definitieve aanslagen IB/PVV over het jaar 2016 opgelegd conform de aanvankelijk ingediende aangifte (zie 2.7) en dus naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.763. De aanslag Zvw is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 20.425. De door belanghebbende ingediende herziene aangifte (zie 2.12) heeft de inspecteur aangemerkt als bezwaar tegen deze aanslagen.

2.14.

Met dagtekening 12 oktober 2018 heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd.

2.15.

Met dagtekening 10 november 2018 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV 2016 aan belanghebbende opgelegd in verband met een voor dat jaar, conform de jaren 2014 en 2015, vermeend rentevoordeel. In zijn verweerschrift en ter zitting heeft de inspecteur het (nadere) standpunt ingenomen dat voor het jaar 2016 van de volgende berekening van het belastbaar inkomen in box 1 en 2 moet worden uitgegaan (onder dienovereenkomstige aanpassing van de beschikking belastingrente):

IB/PVV 2016

Correctie IB/PVV 2016

Pensioen

€ 11.875

AOW

€ 10.044

Lijfrente uitkering [X] / Overige periodieke uitkeringen

€ 20.425

Saldo eigen woning

-/- € 5.581

Saldo box 1

€ 36.763

€ 36.763

Rentevoordeel

€ 7.4253

Saldo box 2

€ 7.425

Verzamelinkomen

€ 35.200

€ 44.188

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de inspecteur bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV over 2014 tot en met 2016 (ten onrechte dan wel) tot te hoge bedragen winstuitdelingen in aanmerking genomen?

II. Is bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV over 2014 tot en met 2016 en de aanslag Zvw over 2016 de lijfrente-uitkering terecht tot de heffingsgrondslag gerekend?

Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. De inspecteur beantwoordt de tweede vraag bevestigend. Met betrekking tot de eerste vraag heeft de inspecteur het herziene standpunt ingenomen dat de winstuitdelingen tot te hoge bedragen in aanmerking zijn genomen (zie 2.11 en 2.15). Over de cijfermatige onderbouwing van de (naheffings)aanslagen bestaat geen geschil.

Verder heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat de vergrijpboetes komen te vervallen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de onderhavige (navorderings)aanslagen en belastingrentebeschikkingen.

De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen voor zover de in 3.1 vermelde standpunten daartoe leiden.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing