Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-12-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:6778, AWB - 18 _ 452

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-12-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:6778, AWB - 18 _ 452

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
31 december 2020
Datum publicatie
14 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:6778
Zaaknummer
AWB - 18 _ 452
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 36, Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 7

Inhoudsindicatie

Bestuurdersaansprakelijkheid, artikel 36 Invorderingswet 1990, artikel 7 lid 2 van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990.

Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting die zijn opgelegd aan de BV waarvan hij bestuurder is.

De ontvanger was vanaf 11 mei 2012 op de hoogte van de betalingsonmacht van de BV. Voor de belastingschulden waarvoor gemeld had moeten worden voorafgaand aan 11 mei 2012 geldt het wettelijk vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende terecht voor deze belastingschulden aansprakelijk is gesteld. Ten aanzien van de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2009 tot en met 2011 oordeelt de rechtbank dat de ontvanger aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van grove schuld, waardoor er niet meer rechtsgeldig gemeld kon worden. Voor de overige belastingschulden heeft de ontvanger aannemelijk gemaakt dat er sprake is van aan belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. Beroep op disculpatie slaagt niet, de enkele stelling dat belanghebbende zich afzijdig hield bij het dagelijks bestuur is daarvoor onvoldoende.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/452

uitspraak van 31 december 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (België),

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft aan belanghebbende met dagtekening 22 mei 2017 een beschikking aansprakelijkstelling, beschikkingsnummer: [beschikkingsnummer] , gezonden voor een bedrag van € 566.741 in verband met het onbetaald blijven van naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting, inclusief invorderingsrente, invorderingskosten en boetes, ten name van [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1] ).

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief, ontvangen door de ontvanger op 3 juli 2017, tegen de beschikking aansprakelijkstelling bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft bij brief met dagtekening 11 december 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 18 januari 2018, ontvangen bij de rechtbank op 22 januari 2018, tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende griffierecht geheven voor een bedrag van € 46.

1.4.

De ontvanger heeft een verweerschrift met dagtekening 21 februari 2018 ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is enig aandeelhouder van [B.V. 2] (hierna: [B.V. 2] ). [B.V. 2] houdt de helft van de aandelen in [B.V. 1] . Belanghebbende is één van de twee middellijk bestuurders van [B.V. 1] . De andere helft van de aandelen in [B.V. 1] wordt gehouden door [B.V. 3] . [B.V. 3] is sinds 27 oktober 2011 medebestuurder van [B.V. 1] . [aandeelhouder] (hierna: [aandeelhouder] ) is enig aandeelhouder van [B.V. 3] en middellijk bestuurder van [B.V. 1] .

2.2.

[B.V. 1] heeft vanaf 2011 tot en met 2015 een negatief bedrijfsresultaat behaald en er was gedurende deze periode (en daarna) sprake van openstaande belastingschulden. In dat kader hebben besprekingen plaatsgevonden tussen de Belastingdienst en [B.V. 1] op onder meer 27 juli 2011, op 31 augustus 2011 en op 15 mei 2012. De ontvanger heeft aangegeven vanaf mei 2012 op de hoogte te zijn gekomen van de betalingsonmacht van [B.V. 1] .

De betrokken belastingaanslagen

2.3.

[B.V. 1] heeft over de tijdvakken november 2011 tot en met januari 2017 naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd gekregen.

2.4.

[B.V. 1] heeft daarnaast over de tijdvakken maart 2012 tot en met januari 2017 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd gekregen. Voorts is door de Belastingdienst eind 2014 een boekenonderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van [B.V. 1] . Als gevolg daarvan zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting inclusief boetes opgelegd over de jaren 2009 tot en met 2011 aan [B.V. 1] . Het gaat klaarblijkelijk om de naheffingsaanslagen met aanslagnummers eindigend op F010502, F011501 en F019501.

De aansprakelijkstelling

2.5.

Begin 2017 is in het kader van de openstaande loonheffing- en omzetbelastingschulden van [B.V. 1] onderzoek gedaan naar de aansprakelijkheid van de bestuurders op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990). De conclusies zijn neergelegd in het rapport met dagtekening 27 januari 2017 (hierna: het rapport).

2.6.

Bij beschikking heeft de ontvanger belanghebbende als bestuurder aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 566.741 inclusief rente, boetes en invorderingskosten in verband met de onbetaald gebleven belastingschulden van [B.V. 1] . De belastingschulden betreffen (het niet-betaalde deel van) de in 2.3 en 2.4 vermelde belastingaanslagen.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de loonheffing- en omzetbelastingschulden van [B.V. 1] op grond van artikel 36 van de IW 1990. De ontvanger heeft ter zitting verklaard de aansprakelijkstelling te beperken tot de loonheffing en omzetbelasting. Het beroep is daarom reeds gegrond voor zover het gaat om andere posten waarvoor eerder conform de vermelding in de beschikking aansprakelijk is gesteld, zoals de boetes en de invorderingskosten.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. De ontvanger concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de beschikking in zoverre dat alleen het bedrag aan niet-betaalde loonheffing en omzetbelasting resteert in de aansprakelijkstelling.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing