Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-12-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:6838, BRE - 17 _ 6041

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-12-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:6838, BRE - 17 _ 6041

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
31 december 2020
Datum publicatie
2 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:6838
Zaaknummer
BRE - 17 _ 6041

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag accijns – artikel 10 van de Accijnsrichtlijn

Ook beslispunten over op de zaak betrekking hebbende stukken (8:42 Awb), buiten beschouwing laten van ingebrachte stukken (8:32a Awb) en geven van schriftelijke inlichtingen (artikel 8:45 Awb) en schending verdedigingsbeginsel. Belanghebbende heeft voor elk van de 22 zendingen een e-AD ingediend voor het overbrengen van accijnsgoederen onder de accijnsschorsingsregeling vanuit haar AGP naar dat van een geadresseerde in Italië. Niet in geschil is dat de accijnsgoederen niet bij de geadresseerde zijn aangekomen, dat sprake is van valse afmeldingen en dat vóór de valse afmelding geen onregelmatigheden tijdens de overbrenging van de betreffende accijnsgoederen zijn geconstateerd. Partijen verschillen van mening over welke bepaling uit artikel 10 van de Accijnsrichtlijn van toepassing is die maakt aan welke lidstaat de heffingsbevoegdheid toekomt. De rechtbank stelt de inspecteur in het gelijk; Nederland is heffingsbevoegd. De rechtbank oordeelt dat de valse afmelding als zodanig niet de onregelmatigheid is, maar het bewijs van het niet-aankomen en de onregelmatigheid. Het moment van vaststelling dat de goederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen, is het uiterste moment dat als einde kan gelden van de ‘overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling’ voor de bepaling of ‘tijdens’ de overbrenging een onregelmatigheid is geconstateerd. Aan het feit dat de overbrenging van de accijnsgoederen niet overeenkomstig artikel 20, tweede lid, van de Accijnsrichtlijn is geëindigd, kan – anders dan belanghebbende mogelijk betoogt – niet de conclusie worden verbonden dat nog steeds sprake is van een ‘overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling’ nadat is vastgesteld dat de accijnsgoederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/6041

uitspraak van 31 december 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Het procesverloop

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) opgelegd en daarbij belastingrente in rekening gebracht (hierna: de naheffingsaanslag). Bij uitspraak op bezwaar van 19 juli 2017 is de naheffingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.

1.2.

Het procesverloop in beroep blijkt uit de volgende stukken:

-

het beroepschrift van 29 augustus 2017 (eveneens ontvangen op 29 augustus);

-

het verweerschrift van de inspecteur;

-

de conclusie van repliek van belanghebbende;

-

de uitnodiging van de rechtbank voor de zitting van 9 april 2020;

-

de brief van belanghebbende van 13 maart 2020;

-

de brief van de inspecteur van 26 maart 2020;

-

de brief van de rechtbank van 3 april 2020 inzake het annuleren van de zitting;

-

de brief van de rechtbank van 22 april 2020 aan belanghebbende met het verzoek om te reageren op de brief van de inspecteur van 26 maart 2020;

-

de reactie van belanghebbende van 11 mei 2020;

-

de reactie van de inspecteur van 17 juni 2020;

-

de vooraankondiging door de rechtbank van de zitting op 8 oktober 2020;

-

de brief van belanghebbende van 1 juli 2020 met het verzoek om een regiezitting;

-

de brief van de rechtbank van 2 juli 2020 aan belanghebbende met de mededeling dat de rechtbank geen aanleiding ziet om (vooraf) een afzonderlijke regiezitting te houden;

-

de nadere reactie van belanghebbende van 7 augustus 2020;

-

de uitnodiging voor de zitting van 8 oktober 2020;

-

het nader stuk van belanghebbende van 25 september 2020;

-

de reactie van de inspecteur van 23 september 2020 op de brief van 7 augustus 2020;

-

de pleitnota van belanghebbende van 7 oktober 2020;

-

de pleitnota van de inspecteur van 7 oktober 2020.

1.3.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020 te Breda. Voor een overzicht van de personen die op de zitting zijn verschenen en voor een overzicht van wat op de zitting is besproken, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak naar partijen wordt verzonden.

1.4.

De rechtbank heeft bij brieven van 17 november 2020 de uitspraaktermijn verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de opslag en distributie van onder meer accijnsgoederen. Belanghebbende beschikt in Nederland over een vergunning voor een accijnsgoederenplaats (hierna: AGP).

2.2.

Belanghebbende heeft ondergenoemde 22 zendingen van accijnsgoederen (hierna: de accijnsgoederen) onder schorsing van accijns uitgeslagen uit de AGP, waarbij voor elke zending een elektronisch administratie document (hierna: e-AD) is opgemaakt, met als geadresseerde [geadresseerde] , te Italië (hierna: [geadresseerde] ). Ter zake van deze 22 zendingen (hierna: de 22 zendingen) heeft belanghebbende via het geautomatiseerde systeem Excise Movement and Control System (hierna: EMCS) op de eveneens hieronder genoemde data en tijdstippen de melding gekregen dat de betreffende zendingen door [geadresseerde] zijn ontvangen.

Zending

e-AD nummer

Validatie datum / tijdstip opmaak

Validatie datum / tijdstip ontvangstrapport

1

[e-AD nummer 1]

27-01-2014 16:50 uur

29-01-2014 17:28 uur

2

[e-AD nummer 2]

27-01-2014 17:00 uur

29-01-2014 10:00 uur

3

[e-AD nummer 3]

27-01-2014 17:11 uur

29-01-2014 18:31 uur

4

[e-AD nummer 4]

28-01-2014 15:51 uur

30-01-2014 14:11 uur

5

[e-AD nummer 5]

28-01-2014 16:15 uur

30-01-2014 14:48 uur

6

[e-AD nummer 6]

28-01-2014 16:42 uur

30-01-2014 16:33 uur

7

[e-AD nummer 7]

03-02-2014 13:16 uur

05-02-2014 16:27 uur

8

[e-AD nummer 8]

03-02-2014 17:03 uur

05-02-2014 16:35 uur

9

[e-AD nummer 9]

05-02-2014 09:47 uur

07-02-2014 09:02 uur

10

[e-AD nummer 10]

05-02-2014 10:54 uur

07-02-2014 13:56 uur

11

[e-AD nummer 11]

07-02-2014 15:35 uur

11-02-2014 19:11 uur

12

[e-AD nummer 12]

07-02-2014 15:47 uur

11-02-2014 19:13 uur

13

[e-AD nummer 13]

07-02-2014 15:56 uur

12-02-2014 08:15 uur

14

[e-AD nummer 14]

20-02-2014 16.59 uur

24-02-2014 16:58 uur

15

[e-AD nummer 15]

20-02-2014 17:05 uur

24-02-2014 19:03 uur

16

[e-AD nummer 16]

20-02-2014 17.08 uur

24-02-2014 16:49 uur

17

[e-AD nummer 17]

20-02-2014 17:11 uur

24-02-2014 19:01 uur

18

[e-AD nummer 18]

25-02-2014 14:55 uur

27-02-2014 16:03 uur

19

[e-AD nummer 19]

25-02-2014 15:32 uur

28-02-2014 15:09 uur

20

[e-AD nummer 20]

25-02-2014 15:36 uur

27-02-2014 18:25 uur

21

[e-AD nummer 21]

25-02-2014 15:39 uur

28-02-2014 15:21 uur

22

[e-AD nummer 22]

05-03-2014 12:32 uur

07-03-2014 17:39 uur

2.3.

De Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (hierna: de FIOD) heeft een strafrechtelijk onderzoek verricht naar onder meer de 22 zendingen. De resultaten van dat onderzoek zijn vastgelegd in het ‘Overzicht Procesverbaal [het OPV] ’ (hierna: het OPV). In het OPV wordt verwezen naar verscheidene documenten uit het strafrechtelijk onderzoek. Het proces-verbaal van Guardia di Finanza 1 Gruppo [provincie] uit Italië (hierna: het Italiaanse p-v) behoort tot een document uit het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD. De FIOD heeft delen van het Italiaanse p-v laten vertalen naar de Nederlandse taal.

2.4.

De inspecteur heeft bij brief van 15 maart 2016 naar aanleiding van de bevindingen in het OPV ter zake van de 22 zendingen zijn voornemen aan belanghebbende kenbaar gemaakt een naheffingsaanslag accijns van € 1.536.653,53 op te gaan leggen. Daarbij is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.

2.5.

Belanghebbende is op 12 mei 2016 gehoord. Belanghebbende heeft bij brief van 17 juni 2016 gereageerd op het voornemen. Daarbij is de inspecteur verzocht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen en om het opleggen van een naheffingsaanslag aan te houden mede vanwege de omvang van het strafrechtelijk onderzoek, maar in ieder geval aan te houden totdat de belastingrechter in eerste aanleg in een andere zaak heeft beslist.

2.6.

De inspecteur heeft bij brief van 4 juli 2016 aangegeven dat zijn voornemen tot het opleggen van een naheffingsaanslag gebaseerd is op het OPV dat reeds op 15 maart 2016 is verstrekt, dat belanghebbende van de FIOD het strafrechtelijk dossier ter beschikking heeft gekregen, dat de belastingrechter in de door belanghebbende aangewezen zaak op 15 juni 2016 heeft beslist en dat belanghebbende geen gegevens heeft verstrekt die zouden kunnen leiden tot een aanpassing van zijn voornemen.

2.7.

Met dagtekening 27 juli 2016 is de naheffingsaanslag accijns van € 1.536.653,53 aan belanghebbende opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 94.077.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag en vernietiging van de beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing