Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-03-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1210, 18/3542

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-03-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1210, 18/3542

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
11 maart 2021
Datum publicatie
30 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:1210
Zaaknummer
18/3542

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de herziene berekening van de lijfrenteverplichting is gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. Deze berekening kan mede hierdoor niet als basis dienen voor het bepalen van de hoogte van de fiscale waarde van de lijfrenteverplichting. Belanghebbende kan aan de mededeling nog verrekenbare verliezen niet het vertrouwen ontlenen dat verdampte verliezen alsnog verrekend mogen worden met de belastbare winst. Zo de aanslagbiljetten 2011 en 2012 al vertrouwen zouden hebben gewekt dat de nog niet verrekende verliezen zonder meer verrekenbaar zijn, is dat vertrouwen weggenomen door de aangepaste tekst op het aanslagbiljet 2013.

Er is geen sprake van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel ten aanzien van de in rekening gebrachte belastingrente. De rechtbank wijst ook belanghebbendes verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/3542

uitspraak van 11 maart 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Breda,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 17 mei 2018 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 100.749 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente van € 2.743 (aanslagnummer [aanslagnummer] ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

wijst het verzoek om schadevergoeding af.

2 Gronden

Feiten

2.1.

Belanghebbende is opgericht op 19 oktober 1981. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het beheren, beleggen en exploiteren van gelden, onroerende zaken, effecten en andere vermogensbestanddelen. De aandelen in belanghebbende worden gehouden door [persoon X] (hierna: [persoon X] ).

2.2.

Belanghebbende heeft op 16 april 1982 een lijfrentestamrechtovereenkomst gesloten met [persoon X] betreffende lijfrente-uitkeringen (hierna: de uitkeringen) ingaande op het moment dat [persoon X] de leeftijd van 65 jaar bereikt (te weten [datum] ), of zoveel eerder als tussen partijen overeengekomen.

2.3.

Eind 2012 heeft [persoon X] het plan opgevat om de uitkeringen eerder in te laten gaan dan de beoogde ingangsdatum van [datum] met het oog op het voornemen om al eerder minder te gaan werken waardoor zijn inkomen uit arbeid lager zal worden. In de loop van 2014 is dit concreter geworden. Uiteindelijk is tussen belanghebbende en [persoon X] overeengekomen dat de uitkeringen ingaan op 1 december 2014. De berekende ‘koopsom’ voor de uitkeringen op die datum bedraagt € 619.075 en de jaarlijkse uitkeringen € 25.000 welke per kwartaal achteraf zullen worden betaald.

2.4.

Op de biljetten waarbij de aan belanghebbende opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) voor de jaren 2011 (dagtekening 17 november 2012), 2012 (dagtekening 24 augustus 2013) en 2013 (dagtekening 23 augustus 2014) zijn bekendgemaakt, is onder het kopje ‘Mededeling nog verrekenbare verliezen:’ het volgende vermeld:

2011

Het totaalbedrag van nog verrekenbare verliezen bedraagt thans € 121.981. Het totaalbedrag van verrekenbare verliezen is inclusief het (eventuele) vastgestelde verlies van dit boekjaar.

Let op.

Het totaalbedrag kan gelijk zijn aan het vastgestelde verlies van dit boekjaar. Deze mededeling over het totaalbedrag van nog verrekenbare verliezen houdt geen voor bezwaar vatbare beschikking in”

2012

Het totaalbedrag van nog verrekenbare verliezen bedraagt thans € 125.692. Het totaalbedrag van verrekenbare verliezen is inclusief het (eventuele) vastgestelde verlies van dit boekjaar.

Let op.

Het totaalbedrag kan gelijk zijn aan het vastgestelde verlies van dit boekjaar. Deze mededeling over het totaalbedrag van nog verrekenbare verliezen houdt geen voor bezwaar vatbare beschikking in”

2013

Het totaalbedrag van de niet verrekende verliezen bedraagt thans € 135.682. Het is opgebouwd uit verrekenbare en niet-verrekenbare verliezen uit het verleden plus het (eventuele) vastgestelde verlies van dit boekjaar.

Let op.

De verrekening van verliezen is gebonden aan wettelijke termijnen en voorwaarden. Het totaalbedrag kan gelijk zijn aan het vastgestelde verlies van dit boekjaar. Deze mededeling is geen voor bezwaar vatbare beschikking.”

2.5.

In de aangifte Vpb voor het jaar 2014 heeft belanghebbende een positief bedrag van € 152.196 in aanmerking genomen ter zake van de vrijval van de lijfrenteverplichting, zijnde het verschil tussen de fiscale boekwaarde van de verplichting per 1 januari 2014 en de op basis van fiscale grondslagen berekende verplichting per 31 december 2014 van € 464.795. Het belastbaar bedrag volgens de aangifte bedraagt € 9.392. Dit bedrag bestaat uit een belastbare winst van € 145.074 verminderd met verliezen uit voorgaande jaren van in totaal € 135.682.

2.6.

De inspecteur is bij het opleggen van de aanslag voor het jaar 2014 afgeweken van de aangifte op het punt van de verliesverrekening. Volgens de inspecteur is slechts een bedrag van € 44.235 aan verliezen verrekenbaar in 2014. Bijgevolg is de aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 100.749. Deze aanslag is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

2.7.

Belanghebbende heeft in beroep een herziene berekening ingebracht van de lijfrenteverplichting ultimo 2014, resulterend in een vrijval ten gunste van de belastbare winst van € 109.500 in plaats van € 152.196. Deze berekening wijkt op de volgende onderdelen af van de berekening die ten grondslag heeft gelegen aan de berekening van de uitkeringen en de berekening van de verplichting zoals opgenomen in de aangifte, namelijk:

 Uitbetaling van de uitkeringen per kwartaal vooraf in plaats van achteraf;

 Sterftetafel van Nationale Nederlanden (2013) gebruikt in plaats van sterftetafels GBM/GBV 2008-2013;

 Leeftijdsterugstelling 6 en 7 jaar in plaats van 5 en 6 jaar.

Geschil

2.8.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

 Kan de vrijvalwinst van de lijfrenteverplichting voor een lager bedrag in aanmerking worden genomen?

 Brengt het vertrouwensbeginsel mee dat een hoger bedrag aan verlies verrekend moet worden dan de inspecteur heeft gedaan?

 Geeft de periode waarbinnen de inspecteur de aanslag heeft opgelegd aanleiding tot matiging van de in rekening gebrachte belastingrente?

 Heeft belanghebbende recht op vergoeding van schade?

Kan de vrijvalwinst van de lijfrenteverplichting voor een lager bedrag in aanmerking worden genomen?

2.9.

Onder verwijzing naar de onder 2.7. genoemde berekening stelt belanghebbende dat de lijfrenteverplichting fiscaal op een hoger bedrag mag worden gewaardeerd, waardoor de vrijvalwinst en daarmee de belastbare winst met € 42.696 dient te worden verlaagd.

2.10.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de herziene berekening niet kan worden gevolgd. Volgens de inspecteur wijken de gehanteerde uitgangspunten af van de uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen aan de berekening van de lijfrente-uitkeringen en zijn bepaalde nieuwe uitgangspunten onvoldoende onderbouwd.

2.11.

De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 3.29 Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 8, zesde lid, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 2014) volgt dat de waardering van lijfrenteverplichtingen – zoals die van belanghebbende – dient plaats te vinden in overeenstemming met algemeen aanvaarde actuariële grondslagen, met inachtneming van een rekenrente van ten minste 4%. Een waarderingsmethode die overeenstemt met deze uitgangspunten moet derhalve in beginsel toelaatbaar worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbendes herziene berekening niet kan dienen als basis voor het bepalen van de hoogte van de fiscale waarde van de lijfrenteverplichting per 31 december 2014. Door uit te gaan van betalingen per kwartaal vooraf, kan namelijk niet worden uitgesloten dat – rekening houdende met de wettelijk verplichte rekenrente van 4% – de fiscale verplichting op een hoger bedrag wordt gesteld dan waar de overeenkomst met [persoon X] aanleiding toe geeft. Daarnaast heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de herziene berekening is gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende in het bijzonder onvoldoende onderbouwd dat de gehanteerde leeftijdsterugstelling in combinatie met de gehanteerde sterftetabel aanvaardbaar is. Het gelijk is aan de inspecteur.

Brengt het vertrouwensbeginsel mee dat een hoger bedrag aan verlies verrekend moet worden verrekend dan de inspecteur heeft gedaan?

2.12.

Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de wettelijke bepalingen1, een bedrag van € 91.357 aan verliezen niet langer verrekenbaar is met de belastbare winst van het jaar 2014. Belanghebbende betoogt evenwel dat hij aan de in de aanslagbiljetten voor de jaren 2011 en 2012 opgenomen ‘Mededeling nog verrekenbare verliezen’, het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat de aldaar genoemde bedragen daadwerkelijk verrekend mochten worden. Mede onder verwijzing naar een drietal aanslagbiljetten Vpb van andere cliënten – waarin wel het daadwerkelijk nog verrekenbare bedrag aan verliezen is vermeld – stelt belanghebbende daarnaast dat de inspecteur kennelijk wel in staat was de relevante informatie juist te verwerken in de op te leggen aanslagen. Door dit in het geval van belanghebbende na te laten heeft de inspecteur belanghebbende bewust op het verkeerde been gezet.

2.13.

De rechtbank geeft aan belanghebbende toe dat de tekst van de mededelingen die zijn gedaan inzake “Het totaalbedrag van nog verrekenbare verliezen” op de aanslagbiljetten voor de jaren 2011 en 2012, ongelukkig is. Het vermelde bedrag kwam overeen met het totaal bedrag aan verliezen die nog niet verrekend waren ultimo het desbetreffende jaar. Als gevolg van zogenoemde verliesverdamping was echter niet het gehele genoemde bedrag verrekenbaar, terwijl die indruk wel zou kunnen ontstaan op basis van de tekst. Niettemin faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel. De mededelingen kunnen namelijk redelijkerwijs niet worden opgevat als een standpunt waarmee de inspecteur zich zonder voorbehoud heeft willen binden wat betreft de verrekenbaarheid. 2 De tekst inzake de verliezen, waaronder het totaalbedrag, wordt automatisch gegenereerd op het aanslagbiljet vermeld. Het gaat niet om een standpuntbepaling maar om voorlichting aan belanghebbende over de stand van de verliezen in haar geval. Ook een dergelijke voorlichting kan – onder bijkomende omstandigheden – weliswaar tot rechtens te honoreren vertrouwen leiden,3 maar dat is hier niet aan de orde. De inspecteur heeft onbestreden aangevoerd dat belanghebbende kennis heeft kunnen nemen van de tekst op het aanslagbiljet 2013, voordat de beslissing werd genomen om de uitkeringen in december 2014 te laten ingaan. De – in 2.4. vermelde – tekst op dat aanslagbiljet maakt voldoende duidelijk dat het vermelde bedrag aan de niet verrekende verliezen van € 135.682 niet zonder meer het bedrag aan nog verrekenbare verliezen is. Zo de aanslagbiljetten 2011 en 2012 al vertrouwen zouden hebben gewekt dat de nog niet verrekende verliezen zonder meer verrekenbaar zijn, is dat vertrouwen weggenomen door de tekst bij het aanslagbiljet 2013. Belanghebbende kon dus bij het nemen van de beslissing inzake de ingangsdatum van de uitkeringen niet ervan uitgaan dat het op het aanslagbiljet 2013 vermelde bedrag aan verliezen volledig verrekenbaar was in 2014. Het had op de weg van belanghebbende gelegen te onderzoeken of, en zo ja tot welk bedrag, dat het geval was.

Gelet op het voorgaande is niet relevant wat op de ingebrachte aanslagbiljetten van drie andere belastingplichtigen is vermeld. Overigens is geen sprake van het bewust op een verkeerd been zetten. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de automatiseringssystemen van de Belastingdienst continu worden doorontwikkeld waardoor het mogelijk is dat op aanslagbiljetten van latere datum andere (meer accurate) informatie over de verliezen wordt vermeld.

Is tot een juist bedrag belastingrente in rekening gebracht?

2.14.

Tussen partijen is niet in geschil dat de belastingrente is berekend conform de toepasselijke wettelijke regels. Belanghebbende betoogt evenwel dat matiging van de in rekening gebrachte belastingrente op haar plaats is omdat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag onvoldoende voortvarend te werk is gegaan en daarmee het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden.

2.15.

De rechtbank is van oordeel dat het zorgvuldigheidsbeginsel in het onderhavige geval geen aanleiding geeft tot matiging van de belastingrente. Aan belanghebbende moet worden toegegeven dat er een lange periode zit tussen de aankondiging tot het voornemen van afwijking van de ingediende aangifte (1 februari 2016) en het moment van dagtekening van de aanslag (1 april 2017). Deze enkele omstandigheid is echter onvoldoende om op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel van de juiste wetstoepassing af te wijken. Daarbij is van belang dat de inspecteur, binnen de geldende aanslagtermijn, een zekere vrijheid toekomt bij het stellen van prioriteiten.

Conclusie

2.16.

Het beroep is daarom ongegrond verklaard.

Heeft belanghebbende recht op schadevergoeding?

2.17.

Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de door hem geleden schade, bestaande uit bestaande uit belastingrente, kosten voor het voeren van de bezwaar- en beroepsprocedure, liquiditeitsnadeel, directe aansprakelijkheid voor de nabestaandenlijfrente en een lagere lijfrente-uitkering voor [persoon X] . Het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van de door hem geleden schade dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 8:88 Awb.4 Op grond van deze bepaling is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van: a) een onrechtmatig besluit; b) een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit; c) het niet tijdig nemen van een besluit; d) een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, (Awb) zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgende belanghebbende zijn.

2.18.

Aangezien de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit van de inspecteur en belanghebbende evenmin heeft gesteld – noch aannemelijk heeft gemaakt – dat een van de andere omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 Awb zich voordoet wijst de rechtbank belanghebbendes verzoek om schadevergoeding af.

2.19.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 11 maart 2021 door mr. T.H.J. Verhagen, voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels en mr. A.E. Keulemans, rechters, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. .

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.