Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-03-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1256, AWB - 18 _ 2786

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-03-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1256, AWB - 18 _ 2786

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 maart 2021
Datum publicatie
10 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:1256
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2786
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 9.6

Inhoudsindicatie

Artikel 9.6 Wet IB 2001, artikel 49, derde lid, Zvw. Verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw. De bewijslast bij een verzoek om ambtshalve vermindering rust op belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen te hoog zijn. De schadevergoeding is terecht tot de winst uit onderneming gerekend en belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de omzetcorrectie onjuist of te hoog is.

De bezwaren tegen de naheffingsaanslagen OB zijn door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is onbevoegd te oordelen over de beslissingen van de inspecteur om de naheffingsaanslagen OB niet ambtshalve te verminderen.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/2786, 18/2787, 18/3104 en 18/3105

uitspraak van 22 maart 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[Belanghebbende 1] , wonende te [plaats] (BRE 18/2786 en 18/2787),

[Belanghebbende 2] , wonende te [plaats] (BRE 18/3104 en 18/3105),

hierna tezamen genoemd: belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013, met dagtekening 8 januari 2016, de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV) met het belastbare inkomen uit werk en woning van € 84.286 en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: de aanslag Zvw) met een bijdrage-inkomen van € 50.853 opgelegd (aanslagnummers [aanslagnummer] .H.36.01 en [aanslagnummer] .W.36.01.4).

Daarnaast heeft de inspecteur aan belanghebbende, met dagtekening 30 juni 2014, de naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB) over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013, met het nageheven belastingbedrag van € 7.496, en bij gelijktijdige beschikking de vergrijpboete van € 1.475 opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.3501). De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 31 januari 2017, een tweede naheffingsaanslag OB over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013, met het nageheven belastingbedrag van € 5.025 en bij gelijktijdige beschikking de verzuimboete van € 502 en een beschikking belastingrente van € 615 opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.3502) (hierna tezamen genoemd: de naheffingsaanslagen OB).

1.2.

Op 21 juli 2016 heeft belanghebbende verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV en de aanslag Zvw. De inspecteur heeft bij brief van 24 april 2017 de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw niet ontvankelijk verklaard en de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen. Hierop heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de uitspraken op de verzoeken van ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft deze bezwaren bij uitspraken op bezwaar met dagtekening 23 maart 2018 afgewezen.

Op 28 april 2017 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen OB. De inspecteur heeft bij uitspraak van 6 april 2018 voor de naheffingsaanslag eindigend op het nummer F.01.3502 en bij uitspraak van 13 april 2018 voor de naheffingsaanslag eindigend op het nummer F.01.3501 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft de bezwaren ook in behandeling genomen als verzoeken om ambtshalve vermindering en heeft beslist deze verzoeken af te wijzen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar van 23 maart 2018, 6 april 2018 en 13 april 2018 bij faxberichten van 3 en 16 mei 2018 beroep ingesteld. Aan de beroepen tegen de aanslag IB/PVV en de aanslag Zvw zijn de zaaknummers BRE 18/2786 en BRE 18/2787 toegekend. Aan de beroepen tegen de naheffingsaanslagen OB zijn de zaaknummers BRE 18/3104 en BRE 18/3105 toegekend. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van totaal € 216, namelijk € 46 in de zaak met nummer BRE 18/2786 en € 170 in de zaak met nummer BRE 18/3104.

1.4.

De inspecteur heeft in de zaken met zaaknummers BRE 18/2786 en BRE 18/2787 (aanslagen IB/PVV en Zvw 2013) een verweerschrift ingediend. Daarnaast heeft de inspecteur voor de zaken met zaaknummers BRE 18/3104 en BRE 18/3105 (naheffingsaanslagen OB 2013) per zaak afzonderlijk een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft in de zaken met zaaknummers BRE 18/2786 en BRE 18/2787 (aanslagen IB/PVV en Zvw 2013) op 5 januari 2021 een aanvullend stuk ingediend.

1.6.

Naar aanleiding van een verzoek daartoe van de rechtbank heeft de inspecteur bij brief van 5 januari 2021 op de zaak betrekking hebbende stukken ingebracht. Daarop heeft belanghebbende een wrakingsverzoek gedaan. De wrakingskamer heeft het verzoek afgewezen bij beslissing van 21 januari 2021.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2021 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende drijft sinds 2002 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [Belanghebbende 2] . De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het exploiteren van een autobedrijf.

2.2.

De inspecteur heeft een aangifteformulier liquide middelen ontvangen van de Douane, kantoor Schiphol. Het betreft een aangifte van contant geld voor een bedrag van € 30.000. De aangifte is gedaan door de echtgenote van belanghebbende op 23 augustus 2013 voorafgaand aan een vlucht naar Turkije. Volgens het aangifteformulier heeft de echtgenote van belanghebbende, mevrouw [echtgenote] , als herkomst van het geld aangegeven: “van echtgenoot, hij heeft een eigen autobedrijf”. Bij beoogd gebruik staat op het aangifteformulier: “om een huis te kopen”. Zij heeft bij de aangifte ook een brief afgegeven van de onderneming van haar man waarin staat: “Hierbij wil ik aangeven dat ik als bedrijf een bedrag van € 30.000 meegeef om een rek. te betalen aan de bedrijf in Turkije”.

2.3.

Over het jaar 2013 heeft de inspecteur in 2014 een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur met dagtekening 28 april 2014 een rapport van het boekenonderzoek opgesteld. Het rapport luidt, voor zover van belang:

“ 3.2 Verschuldigde belasting

(…)

3.2.1.2 Beoordeling bedrijfsopbrengsten

Bij het beoordelen van de bedrijfsopbrengsten heb ik ondermeer de privé-bankbescheiden van de heer [Belanghebbende 1] gecontroleerd. Daarbij heb ik geconstateerd dat op ABN-AMRO (bankrekeningnummer [nummer] ) op 6 maart 2013 een bedrag van € 64.295,75 is ontvangen. Het bedrag is afkomstig van [verzekeringsmaatschappij] .

De Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna RDW) heeft in het jaar 2009 de bevoegdheid om APK-keuringen te verrichten ingetrokken bij [Belanghebbende 2] . Tegen deze beslissing heeft de heer [Belanghebbende 1] bezwaar en beroep ingesteld. In het jaar 2013 heeft [verzekeringsmaatschappij] . namens de RDW een schadevergoeding van € 64.295,75 uitgekeerd. De bedrijfsbate die op de privé-bankrekening van de heer [Belanghebbende 1] is ontvangen is niet opgenomen in de financiële administratie.

Ik heb met de heer [naam 1] de afspraak gemaakt dat de gehele uitkering als ‘bijzondere bedrijfsbate’ in de jaarrekening over het jaar 2013 wordt verwerkt.

2013: méér winst : € 64.295

Over deze verzekeringsuitkering is geen omzetbelasting verschuldigd.

3.2.1.3 Beoordeling privé-bankbescheiden

Nadat de verzekeringsuitkering van € 64.295,75 op de privé-bankrekening is ontvangen hebben op de privé-bankrekening ondermeer de volgende transacties plaatsgevonden:

• 8 maart 2013 : terugbetaling lening van € 10.000 per bank aan de heer [naam 2] ;

• 12 maart 2013 : contante opname van € 18.000;

• 12 maart 2013 : betaling van € 11.788 aan belastingschulden;

• 19 maart 2013 : contante opname van € 10.000;

• 17 september 2013 : contante storting van € 7.000

De heer [Belanghebbende 1] heeft verklaard dat hij van de contante opname van 12 maart 2013 (€ 18.000) een bedrag van € 5.000 aan zijn partner heeft gegeven en een bedrag van € 13.000 heeft gebruikt voor herstelwerkzaamheden aan zijn woning. De heer [Belanghebbende 1] kan zich de opname van € 10.000 op 19 maart 2014 [bedoeld zal zijn: 2013; rechtbank] niet herinneren. Tenslotte heeft de heer [Belanghebbende 1] verklaard dat de contante storting van € 7.000 afkomstig is uit zijn onderneming.

3.2.1.4 Omzetcorrectie

Volgens ‘schuldverklaringen’ hebben de heer [naam 3] en mevrouw [naam 4] in totaal een bedrag van € 8.000 aan mevrouw [echtgenote] geleend.

Over de volgende ‘gegevens en verklaringen’ bestaat onduidelijkheid:

• Het geldbedrag dat mevrouw [echtgenote] heeft ontvangen van haar kennissen vanwege het belenen van haar goud;

• Het geldbedrag van € 5.000 dat de heer [Belanghebbende 1] op 12 maart 2013 aan zijn partner heeft gegeven;

• De bestemming van de contante opname van € 10.000 op 19 maart 2013;

• De herkomst uit de onderneming van de contante storting van € 7.000 op 17 september 2013. Als dit bedrag op voornoemde datum uit de ‘zakelijke kas’ zou zijn opgenomen dan was er sprake van een negatief kassaldo.

Ik heb, in overleg met de heer [naam 1] en de heer [Belanghebbende 1] , besloten dat ik een bedrag van € 17.000 in het jaar 2013 aanmerk als niet-verantwoorde omzet. Dat bedrag heb ik op de volgende wijze vastgesteld; ik acht het aannemelijk dat de heer [Belanghebbende 1] een bedrag van € 5.000 afkomstig van de verzekeringsuitkering aan zijn partner heeft gegeven en ik houd rekening met de leningen van in totaal € 8.000. Door het totaalbedrag van € 30.000 te verminderen met € 13.000 resteert een bedrag van € 17.000.

Rekening houdend met 21 procent omzetbelasting dient de omzet in het jaar 2013 te worden verhoogd met een bedrag van € 14.050 (100/121 x € 17.000). De correctie omzetbelasting bedraagt € 2.950 (21/121 x € 17.000).

Jaar 2013: méér verschuldigde omzetbelasting : € 2.950

Jaar 2013: méér winst : € 14.050”

2.4.

Bij de aanslagen IB/PVV en Zvw heeft de inspecteur de schadevergoeding van € 64.295 en de omzetcorrectie van € 14.050 als onderdeel van de winst uit onderneming in aanmerking genomen.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

I. Zijn de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw terecht afgewezen? Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij de aanslagen IB/PVV en Zvw 2013 de schadevergoeding van € 64.295 en de omzetcorrectie van € 14.050 ten onrechte in de heffing zijn betrokken als winst uit onderneming?

II. Zijn de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen OB terecht niet-ontvankelijk verklaard door de inspecteur?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de onderhavige (naheffings)aanslagen en boetebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Vergoeding van immateriële schade

6 Proceskosten

7 Beslissing