Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1884, AWB - 20 _ 5574

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1884, AWB - 20 _ 5574

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 april 2021
Datum publicatie
10 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:1884
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5574
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 7:15, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 2

Inhoudsindicatie

Artikel 7:15 Awb; Artikel 2, lid 3, Besluit proceskosten bestuursrecht.

De rechtbank oordeelt dat de ontvanger ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld door belanghebbende aansprakelijk te stellen zonder zich ervan te vergewissen dat de onderliggende naheffingsaanslagen aan de belastingschuldige bekend waren gemaakt en kent een proceskostenvergoeding van € 10.000 toe voor de bezwaarfase.

In beroep kan volstaan worden met een forfaitaire vergoeding. Belanghebbende heeft in bezwaar slechts een algemeen verzoek om vergoeding van kosten gedaan en geen omstandigheden naar voren gebracht die de ontvanger tot ambtshalve toepassing van artikel 2, lid 3, Besluit proceskosten bestuursrecht hadden moeten nopen.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/5574

Uitspraak van 1 april 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] (Duitsland),

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

De bestreden beslissing

De beslissing van de ontvanger van 2 maart 2020 op het verzoek van belanghebbende om een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 7:15 van de AWB in verband met de gemaakte kosten in bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling met dagtekening 16 juli 2019 waarin de ontvanger belanghebbende aansprakelijk stelt voor het bedrag van € 307.099.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, als gemachtigden van belanghebbende, mr. I. Leenders en mr. D. Braakman, advocaten te Breda, en namens de ontvanger, [ontvanger 1] en [ontvanger 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de beslissing van de ontvanger van 2 maart 2020;

-

stelt de kostenvergoeding in de bezwaarfase vast op € 10.000;

- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende in de beroepsfase ten bedrage van € 1.068;

- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Met dagtekening 8 september 2017 heeft de inspecteur aan [OOD ] (verder: [OOD ] ) naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2012 en 2013 vastgesteld ten bedrage van respectievelijk € 316.263 en € 496.037. De aanslagen betreffen zogenoemde penaanslagen. De aanslagen zijn geadresseerd aan [OOD ] in [plaats] in Bulgarije. In het briefhoofd van de naheffingsaanslagen staat vermeld: “AANTEKENEN”.

2.2.

Omdat [OOD ] de naheffingsaanslagen niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft betaald, heeft de ontvanger belanghebbende als inlener van [OOD ] aansprakelijk gesteld. Met dagtekening 16 juli 2019 is belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 307.099.

2.3.

De gemachtigde van belanghebbende heeft namens haar bezwaar gemaakt tegen de beschikking aansprakelijkstelling en daarbij verzocht “om vergoeding van de door haar in de bezwaarfase gemaakte proceskosten, nu het aan de Ontvanger te wijten is dat het besluit onrechtmatig is genomen”.

2.4.

Bij uitspraak op bezwaar van 2 maart 2020 heeft de ontvanger de beschikking aansprakelijkstelling vernietigd, omdat de ontvanger niet aan zijn bewijslast kan voldoen dat daadwerkelijke verzending van de naheffingsaanslagen loonheffingen aan [OOD ] heeft plaatsgevonden. De ontvanger heeft het bezwaar gegrond verklaard en daarbij een forfaitaire kostenvergoeding toegekend ter hoogte van € 261 voor de verleende rechtskundige bijstand tijdens de bezwaarprocedure.

2.5.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Indien het antwoord bevestigend luidt, is de hoogte van de vergoeding in geschil.

2.6.

Belanghebbende meent dat zij recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. Volgens belanghebbende is sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit omdat de ontvanger tegen beter weten in en/of in vergaande mate onzorgvuldig jegens belanghebbende heeft gehandeld. Zij heeft daartoe onder meer – heel in het kort weergegeven - het volgende aangevoerd. De ontvanger moet in het kader van de aansprakelijkstelling bewijzen dat de naheffingsaanslagen aan [OOD ] zijn verzonden en door [OOD ] zijn ontvangen. Nu informatie over de verzending in het dossier geheel ontbreekt en de ontvanger zich daarvan bewust is dan wel redelijkerwijs van bewust had moeten zijn, heeft de ontvanger tegen beter weten in en onzorgvuldig gehandeld door de beschikking aansprakelijkstelling vast te stellen. De beschikking aansprakelijkstelling had ook voorkomen kunnen worden indien de ontvanger de gemachtigde meteen alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage zou hebben gegeven en met belanghebbende in gesprek was gegaan, aldus de gemachtigde.

2.7.

De ontvanger heeft gesteld dat belanghebbende geen recht heeft op een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase, reeds omdat zij in de bezwaarprocedure daar niet expliciet om heeft gevraagd.

2.8.

De rechtbank volgt de ontvanger niet in zijn stelling. Ingevolge artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Awb worden de kosten door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende en moet het verzoek worden gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende vóór de beslissing op het bezwaar een in algemene termen gesteld verzoek om vergoeding van de proceskosten heeft gedaan. In artikel 7:15 van de Awb wordt geen onderscheid gemaakt tussen een verzoek om forfaitaire en een daarvan afwijkend verzoek van de kosten van bezwaar. Daarom mag een belanghebbende nadien in een procedure voor de belastingrechter de omvang van de toegekende kostenvergoeding ter discussie stellen.

2.9.

Voor vergoeding van proceskosten in afwijking van het forfait zoals neergelegd in artikel 2, eerste lid, van het Besluit is onder meer grond indien het bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldig handelt.1

2.10.

De ontvanger heeft bevestigd dat bij de aansprakelijkstelling van een inlener artikel 49 Invorderingswet 1990 van belang is. Dat artikel bepaalt dat aansprakelijkstelling niet plaats vindt voor het tijdstip waarop de belastingschuldige in gebreke is met de betaling van zijn belastingschuld. De ontvanger wist dat de naheffingsaanslagen handmatig naar een buitenlands adres verzonden zouden moeten worden. Het waren immers penaanslagen. Vast staat dat de ontvanger niet beschikt over bewijs voor wat betreft de bekendmaking van de onderliggende naheffingsaanslagen. De ontvanger beschikte niet over een zogenaamde 3S-code voor aangetekende verzending, die er wel had moeten zijn omdat in het briefhoofd van de naheffingsaanslagen staat vermeld: “AANTEKENEN”. De ontvanger heeft in dit verband op zitting verder verklaard dat er op het moment van de aansprakelijkstelling geen verzendadministratie was. Hieruit volgt dat het de ontvanger voor het nemen van de beschikking aansprakelijkstelling duidelijk moet zijn geweest dat hij niet over bewijs van verzending van de naheffingsaanslagen beschikte. De rechtbank verwerpt het standpunt van de ontvanger dat de bewijslast voor de ontvanger ten aanzien van bekendmaking van aanslagen pas duidelijk is geworden door jurisprudentie uit februari 2020. De ontvanger heeft als toets of de naheffingsaanslagen zijn bekendgemaakt volstaan met de constatering dat in het briefhoofd van de penaanslagen vermeld staat ‘AANTEKENEN’. Er is geen nader onderzoek ingesteld naar de bekendmaking van de naheffingsaanslagen, ondanks de wetenschap dat die aanslagen in het geheel onbetaald zijn gebleven. Onder die omstandigheden belanghebbende aansprakelijk stellen voor een bedrag van € 307.099 vanwege een niet betaalde belastingschuld van [OOD ] acht de rechtbank ernstig onzorgvuldig. Van de ontvanger die belanghebbende aansprakelijk wil stellen voor een belastingschuld van een ander mag immers extra zorgvuldigheid worden gevraagd om er zeker van te zijn dat de aansprakelijkstelling rechtmatig is.

2.11.

Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de ontvanger dermate onzorgvuldig heeft gehandeld dat een hogere dan een forfaitaire vergoeding van de kosten in bezwaar gerechtvaardigd is. De rechtbank acht een vergoeding van € 10.000 redelijk. De rechtbank merkt hierbij op dat de kosten gemaakt voorafgaande aan de bezwaarfase op grond van het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het beroep is gegrond.

2.12.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft ook verzocht om een integrale vergoeding van proceskosten in beroep. Ook daarvoor geldt dat een andere dan de forfaitaire proceskostenvergoeding alleen kan worden toegekend als sprake is van bijzondere omstandigheden in voormelde zin. Belanghebbende heeft in dat verband aangevoerd dat zij schade heeft geleden doordat de ontvanger tegen beter weten in en/of in ernstig onzorgvuldige mate heeft gehandeld door over te gaan tot aansprakelijkstelling.

2.13.

De rechtbank stelt voorop dat het beroep is gericht tegen de beslissing van de ontvanger om in bezwaar slechts een forfaitaire kostenvergoeding toe te kennen. Omdat de forfaitaire vergoeding als uitgangspunt geldt, zal een rechtzoekende die aanspraak wil maken op een ruimere vergoeding, daarom expliciet moeten verzoeken. Bij gebreke van een dergelijk verzoek mag een bestuursorgaan ervan uitgaan dat een verzoek om vergoeding van proceskosten enkel ziet op toepassing van het forfaitaire systeem. Dit uitgangspunt kan alleen uitzondering lijden in de situatie waarin de omstandigheden die in bezwaar naar voren zijn gebracht zo in het oog springend uitzonderlijk zijn dat het bestuursorgaan niet anders kan dan ambtshalve constateren dat – ook al is dit niet uitdrukkelijk gebeurd – is beoogd een beroep te doen op artikel 2, derde lid, van het Besluit.2 Vast staat dat belanghebbende in bezwaar een in algemene termen gesteld verzoek om vergoeding van de proceskosten heeft gedaan en geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die de ontvanger tot ambtshalve toepassing van artikel 2, derde lid van het Besluit hadden moeten nopen. De ontvanger heeft niet onzorgvuldig gehandeld door zich te beperken tot toepassing van het forfaitaire stelsel. Verder zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat de ontvanger met betrekking tot de beroepsprocedure tegen beter weten in of in ernstig onzorgvuldige mate verweer heeft gevoerd. Voor een integrale proceskostenveroordeling in beroep bestaat dan geen aanleiding.

2.14.

De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan op 1 april 2021 door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.