Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2379, BRE 18/477 en 18/478

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2379, BRE 18/477 en 18/478

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
12 mei 2021
Datum publicatie
3 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:2379
Zaaknummer
BRE 18/477 en 18/478
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 15

Inhoudsindicatie

Artikel 15 Wet OB 1969. Aftrek voorbelasting. Kwalificatie provisie. Belanghebbende heeft (nagenoeg) alle voorbelasting in aftrek gebracht omdat zij belaste activiteiten verricht op het gebied van vermogensbeheer. De inspecteur heeft een deel van de vooraftrek gecorrigeerd omdat belanghebbende ook provisies ontving voor het plaatsen van een beleggingsorder en/of het opnemen of aanhouden van een fonds in een portefeuille en/of het verrichten van een transactie. Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeert de provisie als vergoeding voor een handeling onder bezwarende titel als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval sprake is van een vrijgestelde prestatie. Met betrekking tot de vraag hoe de omvang van de aftrek van voorbelasting dient te worden berekend, overweegt de rechtbank dat de activiteiten die voor de vermogensbeheerdiensten (belaste prestaties) en provisiediensten (vrijgestelde prestaties) worden verricht zodanig samenhangend zijn, dat de kosten die daarvoor zijn gemaakt niet splitsbaar zijn. Dat betekent dat de kosten – die vooral bestaan uit managementvergoedingen – zijn aan te merken als algemene kosten. De aftrek van voorbelasting dient daarom te geschieden op basis van pro rata verhoudingen. Ook het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel treft geen doel. De naheffingsaanslagen zijn terecht en niet tot te hoge bedragen opgelegd.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/477 en 18/478

uitspraak van 12 mei 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [vestigingsplaats]

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 26 september 2015 aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen opgelegd en daarbij de volgende beschikkingen afgegeven:

-

onder aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.150 over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 tot een bedrag van € 36.523, met een verzuimboete van € 3.652 en heffingsrente van € 4.776;

-

onder aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.4501 over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 tot een bedrag van € 78.661, met een verzuimboete van € 4.920 en belastingrente van € 5.863.

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar van 15 december 2017 heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en rentebeschikkingen gehandhaafd, met uitzondering van de heffingsrentebeschikking (zie 4.14 hierna).

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 23 januari 2018 beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van eenmaal € 338.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2021 te Breda.

Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van deze zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een vennootschap die activiteiten verricht op het gebied van vermogensbeheer.

2.2.

De aandelen van belanghebbende worden gehouden door [holdingvennootschap 1] Holding B.V. (voor 40%), [holdingvennootschap 2] Holding B.V. (voor 40%) en [holdingvennootschap 3] Holding B.V. (voor 20%) (hierna tezamen: de holdingvennootschappen).

2.3.

Belanghebbende sluit met haar cliënten, voornamelijk particulieren, contracten af op grond waarvan belanghebbende vermogensbeheerdiensten verricht. Voor deze vermogensbeheerdiensten brengt belanghebbende bij haar cliënten per kwartaal een vergoeding in rekening.

2.4.

Daarnaast ontvangt belanghebbende van financiële instellingen plaatsings-, bestands- en retourprovisievergoedingen (hierna: de provisies). Aanleiding voor betaling van de provisies zijn brieven van financiële instellingen waarin eenzijdig is gemeld, onder welke voorwaarden (hierna: de provisievoorwaarden), op welke provisie(s) aanspraak kan worden gemaakt voor welke transacties (hierna: de provisiebrieven).

2.5.

Belanghebbende heeft geen personeel in dienst. Werkzaamheden worden verricht door de holdingvennootschappen en er wordt gebruik gemaakt van diensten van derden, waaronder [bedrijf ] B.V.

2.6.

Belanghebbende heeft met de holdingvennootschappen en [bedrijf ] B.V. managementovereenkomsten gesloten, op grond waarvan belanghebbende aan de vennootschappen maandelijks managementvergoedingen betaalt.

2.7.

In haar aangiften omzetbelasting voor de periode 2010 tot en met 2014 heeft belanghebbende de ontvangen provisies niet als omzet verantwoord. Verder heeft belanghebbende in haar aangiften de voorbelasting geheel (jaren 2010, 2011 en 2014) dan wel nagenoeg geheel (jaar 2012: 97%; jaar 2013: 93%) in aftrek gebracht.

2.8.

De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor de periode 2010 tot en met 2014. De bevindingen zijn opgenomen in een rapport met dagtekening 29 juli 2015. Kern van de bevindingen is dat belanghebbende teveel voorbelasting in aftrek heeft gebracht. Volgens de inspecteur moet de vooraftrek pro rata berekend worden, omdat belanghebbende ook vrijgestelde activiteiten verricht. Op die grond heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en rentebeschikkingen opgelegd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is de aftrek van voorbelasting in geschil.

3.2.

Ter beantwoording van voornoemde vraag is allereerst tussen partijen in geschil of de provisies kunnen worden aangemerkt als een vergoeding voor een prestatie onder bezwarende titel (vraag 1). Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend.

3.3.

Indien sprake is van een vergoeding voor een prestatie onder bezwarende titel, is tussen partijen niet in geschil dat deze prestatie een economische activiteit is en dat deze economische activiteit een vrijgestelde prestatie voor de omzetbelasting betreft.

Alsdan is tussen partijen in geschil hoe de omvang van de aftrek van voorbelasting moet worden berekend (vraag 2). Belanghebbende neemt primair het standpunt in dat 95% van de voorbelasting aftrekbaar is. Subsidiair stelt belanghebbende dat de aftrek van voorbelasting aan de hand van de marktwaardemethode pro rata moet worden herrekend. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat aftrek van voorbelasting, conform de opgelegde naheffingsaanslagen, op grond van pro rata omzetverhoudingen moet worden berekend.

3.4.

Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de provisies niet kwalificeren als vergoeding voor een prestatie onder bezwarende titel, is tussen partijen in geschil of de provisiediensten zelfstandige economische activiteiten zijn (vraag 3). Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend. De inspecteur stelt zich daarbij op het standpunt dat aftrek van voorbelasting op grond van de zogenoemde pre pro rata dient plaats te vinden, naar rato van de omzetverhoudingen.

3.5.

Verder is tussen partijen in geschil of de inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.

3.6.

Tot slot zijn ook de bij de naheffingsaanslagen opgelegde boetes en in rekening gebrachte rente in geschil en heeft belanghebbende een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn gedaan.

4 Beoordeling van het geschil

5 Vergoeding van immateriële schade

6 Proceskosten

7 Beslissing