Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2617, AWB - 18 _ 263

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2617, AWB - 18 _ 263

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 mei 2021
Datum publicatie
28 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:2617
Zaaknummer
AWB - 18 _ 263
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 28d, Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 4c

Inhoudsindicatie

BRE 18/263 tot en met 18/266

Omzetbelasting, artikel 28d van de Wet OB en artikel 4c van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968, toepassing globalisatieregeling en autodemontageregeling.

De rechtbank verklaart de beroepen tegen de niet-ontvankelijkverklaringen van de bezwaren voor de jaren 2011 en 2014 ongegrond. Ten aanzien van de beroepen tegen de ambtshalve teruggaven omzetbelasting over de jaren 2011 en 2014 is de rechtbank onbevoegd te oordelen.

Voor de jaren 2012 en 2013 zijn aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Partijen houdt verdeeld hoe de globalisatieregeling en de autodemontageregeling moeten worden toegepast op de gemengde activiteiten van belanghebbende (handel en autodemontage-activiteiten). De rechtbank beslist dat, uitgaande van afzonderlijke berekeningen voor de demontageactiviteiten enerzijds en de in- en verkoopactiviteiten anderzijds, belanghebbendes berekeningswijze niet gevolgd kan worden en dat belanghebbende overigens de berekeningswijze van de inspecteur niet voldoende onderbouwd heeft bestreden. De rechtbank overweegt daartoe onder meer dat de berekeningswijze van belanghebbende ertoe leidt dat een gedeelte van de verantwoorde inkoopprijs twee keer tot een vermindering van de heffingsmaatstaf leidt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming met het systeem van de autodemontageregeling. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat de bij de naheffingsaanslag opgelegde boetes terecht zijn opgelegd.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/263 tot en met BRE 18/266

uitspraak van 26 mei 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 7 december 2016 suppletieaangiften omzetbelasting gedaan over de jaren 2011 tot en met 2014.

1.2.

De inspecteur heeft de suppletieaangiften voor de jaren 2011 en 2014 aangemerkt als bezwaren tegen de voldoening op aangifte over deze tijdvakken. Deze bezwaren zijn door de inspecteur bij beschikking van 19 mei 2017 niet-ontvankelijk verklaard en daarnaast aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering. De inspecteur is gedeeltelijk tegemoet gekomen aan de verzoeken om ambtshalve vermindering. Bij brief van 29 juni 2017 heeft belanghebbende hiertegen beroepen ingesteld.

1.3.

Voor de jaren 2012 en 2013 heeft de inspecteur naar aanleiding van de suppletieaangiften naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht en verzuimboetes opgelegd.

1.4.

De bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en de daarbij opgelegde verzuimboetes zijn door de inspecteur ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen op 11 januari 2018 beroep ingesteld.

1.5.

Ter zake van voormelde beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.

1.6.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2021 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van deze zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit de in-en verkoop van gebruikte personenauto’s, het demonteren van auto’s en de handel in sloopauto’s en onderdelen daarvan.

2.2.

Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld naar, onder andere, de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014. Op 12 april 2017 is hiervan een rapport boekenonderzoek opgemaakt.

2.3.

Gedurende het boekenonderzoek heeft belanghebbende, op 7 december 2016, de volgende suppletieaangiften ingediend:

-

Voor het jaar 2011 een suppletieaangifte naar een te ontvangen bedrag aan omzetbelasting van € 20.730;

-

Voor het jaar 2012 een suppletieaangifte naar een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 20.615;

-

Voor het jaar 2013 een suppletieaangifte naar een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 5.446;

-

Voor het jaar 2014 een suppletieaangifte naar een te ontvangen bedrag aan omzetbelasting van € 21.521;

2.4.

De inspecteur heeft, in afwijking van de suppletieaangiften de volgende naheffingsaanslagen, beschikkingen belastingrente en verzuimboetes opgelegd c.q. ambtshalve teruggaven verleend:

-

Voor het jaar 2011 een ambtshalve teruggaaf van € 11.558 (beschikkingsnummer: [beschikkingsnummer] B.01.1500);

-

Voor het jaar 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting naar een te betalen bedrag van € 40.902 waarbij een bedrag aan belastingrente in rekening is gebracht van € 6.769 en een verzuimboete is opgelegd van € 4.090 (aanslagnummer: [aanslagnummer] F.01.2501);

-

Voor het jaar 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting naar een te betalen bedrag van € 23.637 waarbij een bedrag aan belastingrente in rekening is gebracht van € 3.202 en een verzuimboete is opgelegd van € 2.363 (aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.3501);

-

Voor het jaar 2014 een ambtshalve teruggaaf van € 4.826 (beschikkingsnummer [beschikkingsnummer] B.01.4500).

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de bezwaren tegen de voldoening van omzetbelasting op aangifte voor de jaren 2011 en 2014 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Daarnaast is in geschil hoe de verschuldigde omzetbelasting over de activiteiten van belanghebbende moet worden berekend, meer in het bijzonder gaat het daarbij om de vraag op welke wijze de globalisatieregeling moet worden toegepast gelet op de gecombineerde activiteiten van belanghebbende.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen en vernietiging van de uitspraken op bezwaar. Daarnaast concludeert belanghebbende tot vermindering van de naheffingsaanslagen en verhoging van de ambtshalve teruggaven overeenkomstig de door hem ingediende suppletieaangiften. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing