Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2797, AWB - 17 _ 6320

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2797, AWB - 17 _ 6320

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
3 juni 2021
Datum publicatie
11 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:2797
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6320

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is zonder samenvatting door de rechtbank gepubliceerd.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/6320 tot en met 17/6323

uitspraak van 3 juni 2021

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] (Verenigd Koninkrijk).

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken op bezwaar op de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende periodes, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:

-

het tijdvak 1 november 2003 tot en met 31 oktober 2004 (zaaknummer 17/6320);

-

het tijdvak 1 november 2004 tot en met 31 oktober 2005 (zaaknummer 17/6321);

-

het tijdvak 1 november 2005 tot en met 31 oktober 2006 (zaaknummer 17/6322);

-

het tijdvak 1 november 2006 tot en met 31 oktober 2007 (zaaknummer 17/6323).

Belanghebbende stelt – kort gezegd – met een beroep op het Unierecht dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi).

De zaken zijn aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad van prejudiciële vragen door deze rechtbank. Bij aangetekende brief van 8 maart 2021 (nogmaals aangetekend verzonden op 17 maart 2021), welke volgens gegevens van PostNL is ontvangen op 18 maart 2021, heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het beroep binnen vier weken (nader) te motiveren. Daarbij is belanghebbende onder meer gevraagd om te melden of ingestemd wordt met het doen van een vervangende betaling als bedoeld in onderdeel 5.4 van de beslissing van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1674). Op deze brief heeft de rechtbank geen reactie ontvangen.

Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 20081, is – kort gezegd – voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren die aanvangen vóór 1 januari 2008 de teruggaafregeling voor fbi’s2 relevant.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken heeft afgewezen. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet kenbaar gemaakt in te stemmen met het doen van de hiervoor bedoelde vervangende betaling. Reeds daarom bestaat geen recht op teruggaaf.3

Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.

De beroepen zijn daarom kennelijk ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 3 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.