Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3004, AWB - 17 _ 7494 t/m 17_7496 en 17_7498

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3004, AWB - 17 _ 7494 t/m 17_7496 en 17_7498

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 mei 2021
Datum publicatie
9 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3004
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7494 t/m 17_7496 en 17_7498

Inhoudsindicatie

BRE 17/7494 tot en met 17/7496 en 17/7498

Proceskostenvergoeding

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Volgens de rechtbank is geen sprake van bijzondere omstandigheden die toekenning van een dergelijke vergoeding rechtvaardigen. Er is geen sprake van in verregaande mate onzorgvuldig handelen door de inspecteur. De grieven van belanghebbende zien met name op (de aanleiding voor) het handelen van de opsporingsambtenaren in het kader van het strafrechtelijk onderzoek. Het is niet aan de belastingrechter om daarover te oordelen. Gelet op de omstandigheden van het geval is voorts geen sprake van het tegen beter weten in nemen of handhaven van een besluit. Beroepen ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/7494 tot en met 17/7496 en 17/7498

uitspraak van 25 mei 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2013 navorderingsaanslagen en voor het jaar 2014 een definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd en over alle jaren bij gelijktijdige beschikkingen heffings-/belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 18 oktober 2017 de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2013 vernietigd en de definitieve aanslag IB/PVV voor 2014 verminderd. De beschikkingen heffings-/belastingrente zijn dienovereenkomstig vernietigd dan wel verminderd. Bij afzonderlijke beschikkingen, eveneens met dagtekening 18 oktober 2017, heeft de inspecteur beslist op het verzoek van belanghebbende tot toekenning van een (integrale) kostenvergoeding.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de beslissingen over de kostenvergoedingen bij brief van 20 november 2017, ontvangen bij de rechtbank op 22 november 2017, beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van eenmaal € 46 wegens samenhangende zaken.

1.4.

De inspecteur heeft op 25 januari 2018 een verweerschrift ingediend voor alle zaaknummers.

1.5.

Belanghebbende heeft op 28 februari 2018, 11 februari 2019, 18 april 2019 en 29 mei 2019 aanvullende stukken ingediend. Een kopie van die stukken is steeds aan de inspecteur verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting voor de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 13 juni 2019 te Tilburg. De rechter heeft het onderzoek gesloten en een mondelinge uitspraak aangekondigd. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift van dit proces-verbaal is op 25 juni 2019 aan partijen toegestuurd. In het begeleidend schrijven bij dat proces-verbaal heeft de rechter het onderzoek heropend en de zaken verwezen voor behandeling door een meervoudige kamer.

1.7.

Voorafgaand aan de behandeling van de zaken door de meervoudige kamer op 26 maart 2020 heeft belanghebbende op 12 maart 2020 nadere stukken ingediend. Een kopie daarvan is aan de inspecteur gestuurd. De geplande behandeling op 26 maart 2020 is vanwege de Corona-maatregelen niet doorgegaan.

1.8.

Op 6 januari 2021 heeft belanghebbende een aanvullend stuk ingediend. Een kopie hiervan is aan de inspecteur gestuurd.

1.9.

Het onderzoek ter zitting voor de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021 te Breda. Voor een overzicht van de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van die zitting waarvan een afschrift gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen is verstuurd.

1.10.

De voorzitter heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd binnen zes weken.

1.11.

Bij brieven met dagtekening 1 maart 2021 en 12 april 2021 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met steeds zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zittingen staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met mevrouw [echtgenote] (hierna: de echtgenote). Op naam van de echtgenote staat in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel een onderneming met de handelsnaam ‘ [onderneming] ’ ingeschreven (hierna: de onderneming). De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de verkoop van hondenpups.

2.2.

Tot [datum] was de onderneming gevestigd op het adres [adres 1] te [woonplaats] , zijnde het woonadres van belanghebbende. Vanaf [datum] is de onderneming gevestigd op het adres [adres 2] .

2.3.

Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, aangiften IB/PVV ingediend voor de jaren 2011 tot en met 2014. De inspecteur heeft over de jaren 2011 tot en met 2013 de aanslagen IB/PVV conform de ingediende aangiften opgelegd.

2.4.

Op 11 februari 2016 heeft de inspecteur een artikel 55 AWR-verzoek gedaan aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Op 11 april 2016 heeft, onder leiding van de Officier van Justitie, in de woning van belanghebbende een doorzoeking plaatsgevonden. Onder andere zijn toen administratieve bescheiden in beslag genomen. Op basis van het Convenant ten behoeve van Bestuurlijke en Geïntegreerde Aanpak Georganiseerde Criminaliteit, Bestrijding Handhavingsknelpunten en Bevordering Integriteitsbeoordelingen heeft de Belastingdienst inzage gehad in de in beslag genomen administratie. Vervolgens is een boekenonderzoek aangekondigd bij [onderneming] .

2.5.

De inspecteur heeft het conceptcontrolerapport op 1 november 2016 aan belanghebbende overhandigd. Bij brief van 29 november 2016 is mede namens belanghebbende hierop gereageerd. Naar aanleiding van die reactie heeft de inspecteur geen aanleiding gezien een vaststellingsovereenkomst te sluiten met belanghebbende of het conceptcontrolerapport te herzien. Op 21 december 2016 heeft de inspecteur het definitieve controlerapport aan belanghebbende uitgereikt. Op diezelfde datum heeft de inspecteur (navorderings-)aanslagen IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2014 aan belanghebbende opgelegd. Dit omdat de inspecteur zich op het standpunt heeft gesteld dat de onderneming geen eenmanszaak is van de echtgenote, maar een vennootschap onder firma (hierna: vof) tussen belanghebbende en de echtgenote. Dit heeft geleid tot correcties waarbij een winstaandeel aan belanghebbende is toegekend.

2.6.

Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt, waarin onder meer de in het controlerapport genoemde redenen voor het aanmerken van belanghebbende als ondernemer, gemotiveerd worden betwist en waarin wordt geconcludeerd dat de activiteiten die belanghebbende verricht ten behoeve van [onderneming] te beperkt zijn om van ondernemerschap te kunnen spreken. Naar aanleiding van de in bezwaar verstrekte informatie heeft de inspecteur geconcludeerd dat geen sprake is van een vof en zijn de (navorderings-)aanslagen vernietigd dan wel verminderd. Het verzoek om toekenning van een integrale kostenvergoeding heeft hij afgewezen. Wel heeft hij een forfaitaire kostenvergoeding toegekend van in totaal € 1.107, zijnde € 246 voor het indienen van een bezwaarschrift en € 246 voor het verschijnen op een hoorzitting, vermenigvuldigd met een factor 1,5 vanwege het gewicht van de zaak en een factor 1,5 vanwege samenhang.

2.7.

Belanghebbende heeft daarop beroep ingesteld tegen de besluiten van de inspecteur om hem een forfaitaire kostenvergoeding toe te kennen en zijn verzoek om een integrale kostenvergoeding af te wijzen.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

3.2.

Ter zitting hebben partijen verklaard ermee akkoord te zijn dat de stukken die de inspecteur heeft ingebracht in de procedures van de echtgenote ook als ingebracht in deze procedures worden beschouwd.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter beide zittingen.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de beslissingen met betrekking tot de toegekende kostenvergoedingen en het toekennen van een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing