Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3259, AWB - 18 _ 3494

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3259, AWB - 18 _ 3494

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 juni 2021
Datum publicatie
8 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3259
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3494

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/03494

uitspraak van 28 juni 2021.

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2012, in één geschrift met dagtekening 20 maart 2015, de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (hierna: de aanslag) en een beschikking belastingrente gegeven.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de beschikking belastingrente op 29 april 2015 - door de inspecteur ontvangen op 1 mei 2015 - pro forma-bezwaar gemaakt (hierna gezamenlijk: bezwaar-1).

1.3.

De inspecteur heeft bezwaar-1 op 3 november 2015 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een motivering. De inspecteur heeft bezwaar-1 tevens als verzoeken om ambtshalve vermindering aangemerkt (hierna gezamenlijk: verzoek-1) en heeft verzoek-1 per dezelfde datum afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft per brief van 30 oktober 2015, per e-mail door de inspecteur ontvangen op 2 november 2015, de motivering van bezwaar-1 naar de inspecteur gestuurd. Deze brief is aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag en de beschikking belastingrente (hierna gezamenlijk: verzoek-2). Op 23 maart 2016 heeft de inspecteur verzoek-2 afgewezen.

1.5.

Bij brief ingekomen bij de inspecteur op 1 augustus 2017, is namens belanghebbende bezwaar aangetekend tegen de afwijzing bedoeld in onderdeel 1.4 (hierna: bezwaar-2). De inspecteur heeft bezwaar-2 bij brief van 18 april 2018 ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de in onderdeel 1.5 bedoelde uitspraak op bezwaar bij brief van 29 mei 2018, door de Rechtbank ontvangen op 30 mei 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.7.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021 in Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende alsmede diens gemachtigden mr. M.F.P. de Clercq en mr. G. Kaya, beiden van Akab Advocaten te Breda, en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.9.

Belanghebbende en de inspecteur hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De inspecteur heeft voorts ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van de brief van Rabobank die in het verweerschrift wordt aangeduid als bijlage 10.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende was tot eind januari 2009 in een commerciële functie in loondienst werkzaam bij [DE BV] (hierna: DE). In het kader van een management buy-out koopt [BV 1] - daarbij vertegenwoordigd door belanghebbende - op 30 januari 2009 alle aandelen in DE tegen een koopsom van € 200.000. DE houdt op dat moment alle aandelen in [DEE BV] (hierna: DEE). DE en DEE handelen in en verrichten werkzaamheden op het terrein van ergonomische oplossingen voor tandartsen en mondhygiënisten en zijn opgericht respectievelijk op 30 maart 2001 en 1 mei 2001.

[BV 1] (hierna: [BV 1] ) wordt op 2 februari 2009 door belanghebbende bij notariële akte opgericht waarbij belanghebbende alle geplaatste aandelen in [BV 1] verkrijgt. Op 20 mei 2010 wordt de koop van de aandelen DE door [BV 1] notarieel bekrachtigd.

2.2.

In verband met de in 2.1 bedoelde koop van DE heeft Rabobank:

-

De ten gunste van DE en DEE bestaande kredietfaciliteit van € 300.000 ingetrokken;

-

Een nieuwe kredietfaciliteit aan DE verleend van € 250.000 (hierna: de lening) met onder meer als voorwaarden kwartaalaflossingen van € 5.000 en een renteopslag van 2%;

-

Bevestigd dat ‘op de rekening een bedrag groot € 50.000 is binnengekomen’. Dit bedrag heeft belanghebbende geleend van derden;

-

Een pandrecht gevestigd op inventaris, voorraden en vorderingen;

-

De borgstelling voor het bedrag van € 100.000, die ten behoeve van Rabobank was gegeven door de verkopers van DE, vrijgegeven;

-

Een borgstelling tot een bedrag van € 350.000 verlangd en verkregen van [BV 1] ;

-

Een borgstelling tot een bedrag van € 100.000 verlangd en verkregen van belanghebbende (hierna: de borgstelling).

2.3.

Uit de jaarstukken van DE blijkt het volgende verloop van het eigen vermogen en de jaarresultaten:

Eigen vermogen

Jaarresultaat

Vermogen 31 dec. 2005

€ 346.316

Resultaat* boekjaar 2005

- € 107.911

Vermogen 31 dec. 2006

€ 343.822

Resultaat boekjaar 2006

- € 2.494

Vermogen 31 dec. 2007

€ 142.978

Resultaat boekjaar 2007

- € 200.844

Vermogen 31 okt. 2008

- € 180.648

Resultaat boekjaar 2008**

- € 320.235

(* Resultaat = nettowinst na belasting)

(** tot en met 31 okt.)

Ook blijkt uit deze jaarstukken van een afname van omzet en brutomarge in 2008 ten opzichte van die in 2007 en 2006.

2.4.

Uit de akte van aandelenoverdracht d.d. 30 januari 2009 blijkt dat DE op deze datum de onbezwaarde intellectuele eigendom - inhoudende de auteurs- en modelrechten - heeft van de volgende producten:

 Master-unit;

 Epilux-II unit;

 Epilux ECO unit;

 Epilux cart unit;

 Epilux-I unit.

2.5.

Op 20 mei 2010 verkoopt [BV 1] 24,5% van de aandelen DE aan [persoon] tegen een koopsom van € 49.000 en 24,5% van de aandelen DE aan [BV 2] , eveneens tegen een koopsom van € 49.000.

2.6.

DE is op 6 november 2012 in staat van faillissement verklaard. In juli 2013 worden de activiteiten van DE overgenomen door [BV 3] en op 19 november 2013 wordt het faillissement van DE wegens gebrek aan baten opgeheven. Op 27 juli 2016 is DEE door de Kamer van Koophandel ontbonden.

2.7.

Belanghebbende heeft in verband met de borgstelling de volgende borgstellingsprovisies aangegeven in zijn aangiften IB/PVV:

IB/PVV 2009

€ 0

IB/PVV 2010

€ 1.000

IB/PVV 2011

€ 1.000

IB/PVV 2012

€ 0

2.8.

Als gevolg van het faillissement van DE is belanghebbende door Rabobank aangesproken in verband met de borgstelling. Met datum 25 maart 2014 sluiten Rabobank en belanghebbende daartoe een vaststellingsovereenkomst (hierna: vso), waarin voor zover van belang is opgenomen:

Waartoe partijen verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

5. [belanghebbende] betaalt de Rabobank € 100.000,= (zegge: honderdduizend euro) in honderd maandelijkse termijnen van € 1.000,= (zegge: éénduizendeuro) voor het eerst op 1 mei 2014 en voor het laatst op 1 juli 2022. (…)

6. Na deze betaling is [belanghebbende] jegens Rabobank terzake de afgegeven onderhandse akte van

borgtocht of uit welke hoofde dan ook finaal gekweten.

7. Na deze betaling is [BV 1] jegens Rabobank terzake de afgegeven onderhandse akte van

borgtocht d.d. 5 februari 2009 groot € 350.000,= finaal gekweten.

(…)‘

Uit bankafschriften is gebleken dat belanghebbende op basis van de vso op 20 juni 2014 een eerste betaling van € 1.000 heeft verricht en tot 16 maart 2018 in totaal € 16.000 aan Rabobank heeft betaald.

2.9.

Belanghebbende heeft over 2012 aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van negatief € 31.043. Dit verzamelinkomen bestaat volledig uit inkomen uit werk en woning (box 1). In box 1 heeft belanghebbende over 2012 € 100.000 kosten in verband met de borgstelling in aftrek gebracht.

2.10.

Op het verzoek om informatie over de aangifte van de inspecteur van 9 september 2014 noch op de herinneringsbrief van 6 oktober 2014 wordt door belanghebbende gereageerd. De inspecteur corrigeert de aftrek van de in onderdeel 2.9 bedoelde kosten en stelt de aanslag vast rekening houdend met een verzamelinkomen van € 56.957.

2.11.

Naar aanleiding van bezwaar-1 heeft de inspecteur d.d. 22 juni 2015 en 28 juli 2015 verzocht om de motivering hiervan. Belanghebbende heeft per brief van 30 oktober 2015, per e-mail door de inspecteur ontvangen op 2 november 2015, de motivering van bezwaar-1 naar een e-mailadres binnen de Belastingdienst gestuurd. Deze e-mail heeft de behandelend inspecteur pas bereikt nadat deze bezwaar-1 niet-ontvankelijk had verklaard. Omdat de bezwaarfase was geëindigd is op verzoek van belanghebbende bedoelde e-mail met motivering aangemerkt als verzoek-2.

2.12.

De gemachtigde van belanghebbende heeft naar aanleiding van de afwijzing van verzoek-2, bij brief ingekomen bij de inspecteur op 1 augustus 2017, verzocht om herziening van de aanslag en de beschikking belastingrente. Omdat in de afwijzing van verzoek-2 een rechtsmiddelverwijzing ontbrak, heeft de inspecteur in overleg met gemachtigde het herzieningsverzoek aangemerkt als ontvankelijk, want verschoonbaar te laat ingediend, bezwaar-2.

3 Geschil

In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:

Is de borgstelling zakelijk?

Als het antwoord op vraag I ontkennend luidt: wordt de verkrijgingsprijs van de aanmerkelijk belangaandelen [BV 1] in 2012 verhoogd met € 100.000?

Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij ter zitting hebben verklaard.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de aanslag en de beschikking belastingrente en vaststelling van het (aangegeven) verlies uit werk en woning over 2012. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing