Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3290, BRE-18_3213

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3290, BRE-18_3213

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 mei 2021
Datum publicatie
27 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3290
Formele relaties
Zaaknummer
BRE-18_3213

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/3213

uitspraak van 14 mei 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende 1] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft belanghebbende op 30 december 2017 de aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd over het jaar 2015. Tevens heeft hij bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Het tegen de aanslag Vpb 2015 gemaakte bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur op 12 januari 2018 ontvangen.

1.3.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2018 de aanslag gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen op 23 mei 2018 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. In hetzelfde beroepschrift heeft belanghebbende beroep aangetekend tegen meerdere belastingaanslagen van belanghebbende. Ter zake van die beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338. Dit griffierecht is geheven bij de zaak 18/3209.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft bij brieven van 2 april 2021 en 12 april 2021 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2021 te Breda, waarop tezamen, maar niet gevoegd, zijn behandeld de beroepen met zaaknummers BRE 18/2969, 18/2970, 18/3209 tot en met 18/3219, 18/3221 en 18/3223, 18/3604 tot en met 18/3606 en 19/1406 tot en met 19/1411. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [directeur] namens belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.8.

De inspecteur heeft ter zitting exemplaren van een pleitnota, met een bijlage, overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Na een ingelaste leespauze heeft belanghebbende verklaard voldoende kennis van de pleitnota en de bijlage te hebben genomen om daarop te kunnen reageren.

1.9.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

[directeur] (hierna: [directeur] ) is sinds de oprichting van belanghebbende op 24 maart 1987 enig bestuurder en aandeelhouder.

2.2.

[directeur] bezit een onroerende zaak gelegen aan [adres] in [vestigingsplaats] (hierna: de onroerende zaak). [directeur] heeft de onroerende zaak tot 1 april 2012 verhuurd aan belanghebbende.

2.3.

[directeur] heeft in 1996 opdracht gegeven voor de bouw van de onroerende zaak. Opdrachtnemer was [bouwbedrijf 1] (hierna: [bouwbedrijf 1] ). [bouwbedrijf 1] is in 2001 gefuseerd met [bouwbedrijf 2] (hierna: [bouwbedrijf 2] ). [bouwbedrijf 2] heeft in 2004 haar statutaire naam gewijzigd in [bouwbedrijf 3] (hierna: [bouwbedrijf 3] en gezamenlijk aangeduid als: het bouwbedrijf).

2.4.

Tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden in 1997 is een geschil ontstaan tussen enerzijds belanghebbende en [directeur] en het bouwbedrijf anderzijds. Door zowel belanghebbende als [directeur] zijn schadevorderingen ingediend die geleid hebben tot gerechtelijke procedures. Bij arbitraal vonnis van de Raad van Arbitrage voor Bouwbedrijven is het bouwbedrijf veroordeeld tot vergoeding van de door [directeur] geleden schade. Die schade bestaat uit de kosten voor herstel en afbouw van de onroerende zaak en de gederfde huurinkomsten. Namens het bouwbedrijf is op 12 oktober 2004 een bedrag van € 240.000 en op 3 juli 2006 een bedrag van € 140.000 aan [directeur] betaald.

2.5.

Op 5 januari 2011 wordt het bouwbedrijf door de rechtbank te 's-Hertogenbosch veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 130.486,10 aan belanghebbende. Tegen dit vonnis stelt belanghebbende hoger beroep in. In de schadestaatprocedure dient belanghebbende een vordering in van € 2.071.957,54.

2.6.

Belanghebbende vermeldt in de aangifte Vpb 2010 de toegekende schadevergoeding van € 130.486 als belastbare bate. Op de fiscale balans van belanghebbende wordt dit bedrag geactiveerd als vordering.

2.7.

Op 20 september 2011 wordt het faillissement van [bouwbedrijf 3] uitgesproken. De vordering op het bouwbedrijf gaat op dat moment over op de boedel van de gefailleerde [bouwbedrijf 3] .

2.8.

Op 14/15 januari 2015 sluiten onder meer belanghebbende, [directeur] en [bouwbedrijf 3] een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van verschillende lopende procedures.. In de vaststellingsovereenkomst is het volgende bepaald:

“Partijen:

1. [belanghebbende 2] (…)

2. [bouwbedrijf 3] . (…)

3. [bouwbedrijf 4] (…)

4. [bouwbedrijf 5] (…)

5. [voorletter directeur] [directeur] (…)

(…)

- Zijdens [verkorte naam belanghebbende] is conservatoir en executoriaal beslag gelegd ten laste van [bouwbedrijf 3] onder

[holding 1] te [plaats] ;

(…)

- Nu zijn tussen Partijen nog de volgende juridische procedures aanhangig: (i) tussen [verkorte naam belanghebbende] en [bouwbedrijf 3] : procedure bij de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch (zaaknummer 87331 / HA ZA 02-1980), (ii) tussen [verkorte naam belanghebbende] en [bouwbedrijf 3] : bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (zaaknummer HD 200.088.120), (iii) tussen [holding 2] en [verkorte naam belanghebbende] bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch (zaaknummer 200-112.108/01);

(…)

1. Partijen 1, 2 en 3 geven de bewarende deurwaarder opdracht om binnen zeven werkdagen na ondertekening van de onderhavige overeenkomst uit te betalen op een bankrekening ten behoeve van [verkorte naam belanghebbende] een bedrag groot € 588.000,00;

(…)

3. Partijen 1, 2 en 3 geven de bewarende deurwaarder opdracht om binnen zeven werkdagen na datum van de factuur van de curator betreffende de door de Rechtbank, vooruitlopende op de opheffing van het faillissement wegens gebrek aan baten, vastgestelde faillissementskosten aan de curator over te maken € 24.000,00, waarna het restant van de opbrengst van de executie onder [holding 3] , inclusief rente tot aan de dag van uitbetaling door de bewarend deurwaarder wordt overgemaakt naar een bankrekening ten behoeve van [verkorte naam belanghebbende] . Daarbij ondervindt [verkorte naam belanghebbende] geen nadeel van deze wijze van verrekening van de BTW over de faillissementskosten.”

2.9.

Op 28 januari 2015 wordt het faillisementsverslag van [bouwbedrijf 3] opgemaakt. Hierin is bepaald dat aan belanghebbende een totaalbedrag toekomt van € 692.062,29. Het meerdere boven € 588.000, zijnde € 104.062,29, betreft de nabetaling op basis van artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst.

2.10.

Op 22 maart 2017 dient belanghebbende de aangifte Vpb 2015 in. Belanghebbende rekent de schadevergoeding van € 692.062,29 niet tot de belastbare winst. De fiscale balans vermeldt een vordering van € 130.953. Het betreft de vordering op [bouwbedrijf 3] die eerst was geactiveerd bij de aangifte Vpb 2010.1

2.11.

Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangifte Vpb van belanghebbende. In het op 26 oktober 2017 naar aanleiding van de bevindingen opgemaakte controlerapport is opgenomen dat bij de vaststelling van de aanslag Vpb 2015 door de inspecteur rekening gehouden zal worden met de ontvangen schadevergoeding van € 692.062.

2.12.

Bij brief van 4 december 2017 deelt de inspecteur belanghebbende mee dat de belastbare winst voor het jaar 2015 als volgt wordt vastgesteld:

Aangegeven belastbare winst: € -26.548

Correctie schadevergoeding: € 692.062

Vastgestelde belastbare winst: € 665.514

2.13.

Op 30 december 2017 wordt de aanslag opgelegd, uitgaande van de belastbare winst van € 665.514. Het belastbare bedrag wordt daarbij, door verrekening van een verlies van € 122.536, vastgesteld op € 542.978. Tegelijkertijd wordt bij beschikking een bedrag van € 16.217 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.14.

Op 12 januari 2018 dient belanghebbende bezwaar in tegen de aanslag Vpb 2015.

2.15.

Op 18 januari 2018 verzendt de inspecteur per brief een ontvangstbevestiging. Vervolgens verzoekt de inspecteur belanghebbende op 23 januari per brief contact op te nemen:

“De aanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van de bevindingen in het controleonderzoek. Graag kom ik met u in contact om de aanslagen toe te lichten zodat u uw bezwaarschriften nader kan motiveren.”

2.16.

Op 12 maart 2018 verzendt de inspecteur nogmaals per brief een verzoek aan belanghebbende om in contact te treden.

2.17.

Op 28 maart 2018 verzendt de inspecteur zowel per post als per e-mail de voorgenomen uitspraak op bezwaar voor het jaar 2015.

2.18.

Op 29 maart 2018 doet belanghebbende een ingebrekestelling aan de inspecteur toekomen die betrekking heeft op onder meer de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2015.

2.19.

Op 4 april 2018 verzendt de inspecteur aan belanghebbende een e-mail met daarin de volgende opmerking over de mogelijkheid een hoorgesprek in te plannen:

“Op 28 maart jl. heb ik u onderstaande brieven gestuurd. In deze brieven heb ik u aangegeven dat ik mogelijk de door u ingediende bezwaarschriften tegen de (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting 2011 t/m 2015 zal gaan afwijzen indien ik vóór 10 april a.s. geen nadere informatie van u ontvang. Tevens heb ik u gewezen op de mogelijkheid om te worden gehoord. Dit hoorgesprek dient uiterlijk op 7 april a.s. plaats te vinden. De termijn is helaas erg kort vanwege het feit dat u de Belastingdienst in gebreke heeft gesteld. Uiteraard kan het hoorgesprek ook op een later tijdstip plaats vinden, in dat geval dient u de in gebreke stelling in te trekken. U kunt dit via een mailbericht aan mij doen.”

2.20.

Op 6 april 2018 verzendt belanghebbende een schriftelijke toelichting op het bezwaar:

“De belastingdienst heeft, geheel in strijd met (oa) art 7:4 Awb, art 7:3 Awb, (i) belastingplichtige niet een redelijke termijn gesteld voor het gebruik maken van diens rechten mbt de hoorzitting bij bezwaar, (ii) niet aan belastingplichtige meegedeeld dat deze tot tien dagen voor de hoorzitting nadere stukken kan indienen, (iii) het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende niet ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage gelegd, (iv) aan belastingplichtige niet mededeling gedaan van voornoemde verplichte terinzagelegging.

Daarbij heeft te gelden dat, zoals belastingplichtige reeds uitdrukkelijk heeft gesteld, alle

communicatie van de belastingdienst aan belastingplichtige uitsluitend per normale briefpost

naar het door belastingplichtige verstrekte correspondentieadres dient te geschieden, althans had behoren te geschieden.”

2.21.

Op 10 april 2018 doet de inspecteur uitspraak op bezwaar. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard.

2.22.

Op 23 mei 2018 stelt belanghebbende beroep in tegen de uitspraak op bezwaar.

3 Geschil

3.1.

In geschil is:

I. Is terecht griffierecht geheven?

II. Is de aanslag tijdig vastgesteld?

III. Zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd (artikel 8:42 Awb)?

IV. Is de hoorplicht geschonden?

V. Zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?

VI. Is de aanslag naar het juiste bedrag vastgesteld?

VII. Dient aan belanghebbende een schadevergoeding te worden toegekend?

VIII. Heeft de inspecteur een dwangsom verbeurd?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de aanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing