Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3291, BRE-19_1406

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3291, BRE-19_1406

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 mei 2021
Datum publicatie
27 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3291
Formele relaties
Zaaknummer
BRE-19_1406

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/1406

uitspraak van 14 mei 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende 1] gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven ten aanzien van de voorgenomen aanslag vennootschapsbelasting (hierna: VPB) over het jaar 2016.

1.2.

Het tegen de informatiebeschikking gemaakte bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur op 22 november 2018 ontvangen.

1.3.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 februari 2019 de informatiebeschikking gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 maart 2019, ontvangen bij de rechtbank op 21 maart 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 345.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft bij brieven van 2 april 2021 en 12 april 2021 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2021 te Breda, waarop tezamen, maar niet gevoegd, zijn behandeld de beroepen met zaaknummers BRE 18/2969, 18/2970, 18/3209 tot en met 18/3219, 18/3221 en 18/3223, 18/3604 tot en met 18/3606 en 19/1406 tot en met 19/1411. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [directeur 1] namens belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.8.

De inspecteur heeft ter zitting exemplaren van een pleitnota, met een bijlage, overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Na een ingelaste leespauze heeft belanghebbende verklaard voldoende kennis van de pleitnota en de bijlage te hebben genomen om daarop te kunnen reageren.

1.9.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Op 24 maart 2018 doet belanghebbende aangifte VPB over het jaar 2016.

2.2.

[directeur 1] (hierna: [directeur 2] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende. Op 28 mei 2018 is aan belanghebbende een informatieverzoek gestuurd naar aanleiding van de ingediende aangifte VPB 2016. Het informatieverzoek luidt als volgt:

Aangifte vennootschapsbelasting 2016

Tot slot vraag ik uw aandacht voor het volgende. Op 23 maart jl. is de aangifte vennootschapsbelasting van de BV ingediend via het kantoor van [administratiekantoor] te [plaats] . Ik heb een vraag over de in deze aangifte verantwoorde buitengewone last van € 130.458. Ik ontvang graag een toelichting op deze last onder toezending van de jaarrekening 2016 van de BV.”.

2.3.

Op 21 juni 2018 is aan [administratiekantoor] een informatieverzoek gestuurd naar aanleiding van de ingediende aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 en 2016 van [directeur 2] .

2.4.

Op 29 juni 2018 is aan belanghebbende een aanvullend informatieverzoek verzonden. In dat verzoek staat het volgende:

“Op 28 mei jl. zond ik u een brief waarin ik u het volgende vroeg over de ingediende aangifte

vennootschapsbelasting 2016:

‘Op 23 maart jl. is de aangifte vennootschapsbelasting van de BV ingediend via het kantoor van [administratiekantoor] te [plaats] . Ik heb een vraag over de in deze aangifte verantwoorde buitengewone last van € 130.458. Ik ontvang graag een toelichting op deze last onder toezending van de jaarrekening 2016 van de BV. Kan ik voor deze vraag bij u terecht of bij het administratiekantoor?’.

U heeft niet op mijn brief gereageerd. Ik verzoek u dit alsnog spoedig te doen, doch uiterlijk binnen drie weken na dagtekening van deze brief. Omdat ik de jaarrekening nog niet heb ontvangen, zal ik de aanvullende vragen die ik heb hierna alvast specificeren. Ook op deze vragen wil ik binnen drie weken na dagtekening van deze brief reactie.

Afname vordering(en) op aandeelhouder met € 192.328

Ultimo 2015 had [belanghebbende 3] BV een vordering groot € 192.328. Deze is geheel afgenomen in 2016. Ik verzoek u mij te onderbouwen op welke wijze de vordering is betaald aan [belanghebbende 3] BV. Ik ontvang daarbij graag bewijsstukken van de ontvangsten en ook de bijbehorende leningsovereenkomst(en).

Afname overige vordering met € 130.479

Ultimo 2015 had [belanghebbende 3] BV een vordering groot € 130.953. Deze is nagenoeg geheel afgenomen in 2016. Waarschijnlijk ziet de afwaarderingslast op deze vordering? Ik verzoek u mij de afname te onderbouwen onder toezending van ontvangstbewijzen en ook de bijbehorende leningsovereenkomst(en).

Afname schuld(en) aan aandeelhouder met €152.573

Ultimo 2015 had [belanghebbende 3] BV een schuld groot € 226.175. Deze is in 2016 afgenomen met € 152.573 tot € 73.818. Ik verzoek u mij inzage te geven in het verloop van deze schuld(en). Ik ontvang daarbij graag betalingsbewijzen en ook de bijbehorende leningsovereenkomst(en).

Overige bedrijfskosten ad. € 24.855

Graag ontvang ik een specificatie van de overige bedrijfskosten.

Investering in materiële vaste activa

Ik verzoek u mij de materiële vaste activastaat te zenden waaruit de investeringen en ook de

afschrijving hierover blijkt.

Rubriek Lijfrente-, pensioen- en stamrechtvoorzieningen

In deze rubriek is een voorziening opgenomen van € 229.238.

Kunt u mij toelichten waarvoor deze voorziening ie opgenomen, onder toezending van de

daarbijbehorende overeenkomst/pensioenbrief? Daarnaast verzoek ik u mij de berekening van de hoogte van de voorziening te zenden.

Ik zie dat de boekwaarde van alle activa van de BV op dit moment lager is, dan de op de balans opgenomen voorziening. Verwacht u dat de BV in de toekomst aan de verplichting kan voldoen? Is het recht naar uw mening nog voor verwezenlijking vatbaar?

Rechtbankuitspraak 24-8-2017 (ECU:NL:RBOBR:2017:4644)

[belanghebbende 3] BV heeft in 2017 een rechtzaak gevoerd inzake een authentieke akte. Uit de openbare

rechtbankuitspraak maak ik op dat u in 2018 een (vaststellings)overeenkomst vast wilde leggen in een akte. Uiteindelijk is de akte niet bij deze notaris gepasseerd. Graag ontvang ik van u:

• De conceptakte zoals u deze in eerste aanleg op 13 oktober 2016 aan de notaris heeft

aangeboden ter vastlegging in een akte;

• Een toelichting op hetgeen u vast wenste te leggen, voorzover dat niet al duidelijk blijkt uit de conceptakte.

Indien er nadien op een andere wijze vastlegging heeft plaatsgevonden (onderhandse akte of een akte bij een andere notaris), verzoek ik u mij deze documentatie eveneens te zenden.

Ik wijs u erop dat u verplicht bent om mij voorgaande inlichtingen te verstrekken. Dit volgt uit artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.”.

2.5.

Op 27 juli 2018 is een herinneringsbrief ten aanzien van het onder 2.4 vermelde informatieverzoek verzonden. Die herinneringsbrief luidt als volgt:

“Bijgaand zend ik u mijn brief van 29 juni 2018 in kopie toe. In deze brief stel ik u vragen over de aangifte vennootschapsbelasting. Ik verzocht u mij te reageren binnen drie weken na 29 juni 2018. Deze termijn is inmiddels ruim verstreken. Mijn brief van 29 juni 2018 was al een aanvulling op een eerdere brief van 28 mei 2018. Ook op deze eerdere brief heeft u niet gereageerd.

Ik stel u ten laatste maal in de gelegenheid te reageren op mijn vragen. Uiterlijk 17 augustus 2018 wil ik uw antwoorden ontvangen hebben.

Ik wijs u er nogmaals op dat u verplicht bent om mij voorgaande inlichtingen te verstrekken. Dit volgt uit artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Indien afdoende inhoudelijke reactie uitblijft, ben ik genoodzaakt om een zogenoemde

informatiebeschikking af te geven. In een uiterste geval kan dit leiden tot omkering en verzwaring van uw bewijslast in de bezwaar- en beroepsfase tegen de belastingaanslag(en) waarop de informatiebeschikking ziet.

In de bijlage bij deze brief heb ik een schermprint van de site van de Belastingdienst toegevoegd, waarin kort wordt ingegaan op de bewijslastverdeling en de informatiebeschikking.”.

2.6.

Belanghebbende reageert per brief van 2 augustus 2018 op het herhaalde verzoek om informatie van 27 juli 2018. Belanghebbende schrijft in die brief het volgende:

“Beleefdheidshalve reageren belastingplichtigen nog op uw verzoek in bovengenoemd schrijven.

Belastingplichtigen hebben vastgesteld dat de belastingdienst een volstrekt onbetrouwbaar en

onbehoorlijk functionerend orgaan is. Stelselmatig verstrekken de medewerkers van de

belastingdienst welke betrokken zijn bij de contacten met [belanghebbende 3] en mij persoonlijk, onjuiste en of misleidende informatie. Zowel aan de belastingplichtigen als aan de Rechtbank.

Zo ook in uw brief van 27 juli 2018. Anders dan u doet voorkomen volgt uit art 47 AWR

helemaal niet dat belastingplichtigen verplicht zouden zijn tot het verstrekken van de door u

gevraagde inlichtingen. Uw stelling dat een door u af te geven informatiebeschikking in het

uiterste geval kan leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast in de fasen van bezwaar en beroep is eveneens onjuist. Beide opmerkingen worden derhalve door de belastingplichtige aangemerkt als onbehoorlijk en intimidatie.

Voor de afdrukken met de tekst van de website van de belastingdienst geldt hetzelfde.

De belastingdienst en u dienen de belastingplichtige rechtens juiste informatie te verstrekken. In dit geval betekent dit dat u gehouden bent aan de belastingplichtige mee te delen dat deze het recht heeft om afgifte van de door u gevraagde informatie te weigeren. Dat daarna in verband daarmee eventueel door u een informatiebeschikking afgegeven kan worden. Welke vervolgens door belastingplichtige voor de rechter betwist kan worden. Waarna de rechter uiteindelijk bepaalt of en welke van de door de belastingdienst gevraagd informatie belastingplichtige verplicht is te verstrekken. Dat omkering en verzwaring van de bewijslast niet eerder kan plaatsvinden dan nadat de betreffende verplichting onherroepelijk is komen vast te staan. En belastingplichtige niet binnen de door de rechter gestelde termijn die informatie verstrekt welke door de rechter is aangemerkt als verplicht aan te leveren.

De van het vorenstaande bewust afwijkende gedragingen van de belastingdienst en u geven blijk van onbehoorlijk bestuur en zijn om die reden klachtwaardig. Redenen waarom dit schrijven tevens aan te merken is als formele klacht.

Het is de belastingdienst intussen genoegzaam bekend dat belastingplichtige alleen nog maar die informatie aan de belastingdienst wenst te verstrekken waarvan door de rechter is bepaald dat belastingplichtige daartoe wettelijke verplicht is. Nadat die verplichting onherroepelijk is komen vast te staan zal belastingplichtige daar tijdig en vrijwillig toe over gaan. Voorzover

belastingplichtige daartoe in staat zal blijken te zijn.’

In dat verband kan belastingplichtige u overigens al melden dat de meeste stukken waar u naar verwijst alleen in uw fantasie bestaan en reeds daarom belastingplichtige niet in staat is om daarvan afschriften te verstrekken.

Voor het geval belastingplichtige in het voorgaande uitgegaan zou zijn van onjuiste

rechtsopvattingen verneemt belastingplichtige dat graag omgaand van u. In welk geval

belastingplichtige haar standpunten zal kunnen herzien, indien daartoe de gelegenheid wordt

gegeven. In het andere geval is het thans aan de belastingdienst om te besluiten de procedure volgens art 52a AWR al dan niet te doen aanvangen.

(…)”.

2.7.

Op 14 augustus 2018 en 27 augustus 2018 is door een klachtbehandelaar van de Belastingdienst gereageerd op voornoemde brief van belanghebbende van 2 augustus 2018. Belanghebbende heeft op die brieven gereageerd per brief van 10 september 2018.

2.8.

Met dagtekening 15 oktober 2018 is aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR gegeven ten aanzien van de voorgenomen aanslag VPB 2016. De tekst van de informatiebeschikking luidt als volgt:

“Geachte heer [directeur 2] ,

Op 28 mei 2018, 29 juni 2018 en 27 juli 2018 zond ik u vragenbrieven respectievelijk

herinneringsbrieven met betrekking tot de behandeling van de aangifte vennootschapsbelasting 2016

van belastingplichtige, [belanghebbende 2] ( [aanslagnummer] .

Gevraagde informatie

Voor een uitgebreide toelichting op de informatie die ik gevraagd heb, verwijs ik naar mijn brief van

29 juni 2018. Een kopie van deze brief treft u als bijlage aan. Samenvattend heb ik de volgende

gegevens opgevraagd:

• Kopie jaarrekening 2016;

• Documentatie die betrekking heeft op de afname van de vordering(en) op aandeelhouder met

€ 192.328, alsmede een toelichting;

• Documentatie die betrekking heeft op de afname van een vordering groot € 130.953, alsmede

een toelichting;

• Documentatie die betrekking heeft op de afname van de schuld(en) aan aandeelhouder met

€ 152.573, alsmede een toelichting;

• Specificatie van de overige bedrijfskosten ad. € 24.855;

• Materiële vaste activastaat waaruit de investeringen en ook de afschrijving hierover blijkt;

• Toelichting op de passivapost lijfrente-, pensioen- en stamrechtvoorziening (€ 229.238), onder

toezending van de daarbijbehorende overeenkomst / pensioenbrief en de berekening van de

hoogte van de voorziening;

• Toelichting op de vraag óf en op welke wijze [belanghebbende 3] BV verwacht aan haar verplichtingen terzake

de opgenomen voorziening kan voldoen;

• Alle documentatie aangaande de gerechtelijke procedure met nr. ECLI:NL:RBOBR:2017:4644.

De beantwoording van mijn vragen is noodzakelijk voor een gedegen behandeling van de ingediende

aangifte vennootschapsbelasting 2016. Op 2 augustus 2018 reageerde u op mijn laatste schrijven via

een klachtenbrief. Een inhoudelijke reactie op mijn vragen heeft u nooit gegeven.

(…)”.

2.9.

Belanghebbende heeft bij brief van 22 november 2018 bezwaar gemaakt.

2.10.

De inspecteur heeft in zijn brief van 20 december 2018 de termijn voor het beslissen op het bezwaar eenzijdig met zes weken verdaagd.

2.11.

In de brief van de inspecteur van 18 januari 2019 wordt aan belanghebbende gevraagd om binnen veertien dagen kenbaar te maken of belanghebbende gehoord wenst te worden. De inspecteur schrijft verder dat indien belanghebbende niet binnen die termijn reageert, de inspecteur ervan uitgaat dat belanghebbende niet gehoord wenst te worden. Ook wordt belanghebbende in deze brief gewezen op de mogelijkheid om op grond van artikel 7:4 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) inzage te verkrijgen in de op zaak betrekking hebbende stukken.

2.12.

Belanghebbende heeft niet gereageerd op de brief van de inspecteur van 18 januari 2019.

2.13.

In de uitspraak op bezwaar van 7 februari 2019 verklaart de inspecteur het bezwaar ongegrond. Belanghebbende is voorafgaand aan deze beslissing niet gehoord.

3 Geschil

3.1.

In geschil is:

I. Is terecht griffierecht geheven?

II. Zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd (artikel 8:42 Awb)?

III. Is de hoorplicht geschonden?

IV. Zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?

V. Is de informatiebeschikking terecht gegeven?

VI. Dient aan belanghebbende een schadevergoeding te worden toegekend?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de informatiebeschikking, tot een (immateriële) schadevergoeding en tot vergoeding van de (werkelijke) proceskosten. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing