Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3363, BRE-21_1974

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3363, BRE-21_1974

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
2 juli 2021
Datum publicatie
13 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3363
Zaaknummer
BRE-21_1974

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/1974

uitspraak van 2 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[bedrijf] , gevestigd te [adres] , [land] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1. Motivering

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende heeft bij brief van 14 december 2020 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2015 met aanslagnummer [aanslagnummer] .V.57.0112 en dagtekening 14 november 2020 (hierna: de navorderingsaanslag). Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering van het bezwaar.

1.2.

De inspecteur verleent schriftelijk uitstel voor het indienen van de motivering tot 10 februari 2021.

1.3.

Bij brief met dagtekening 9 februari 2021 motiveert belanghebbende zijn bezwaar tegen de navorderingsaanslag.

1.4.

De inspecteur heeft bij brief van 17 februari 2021 de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar met maximaal zes weken verlengd tot 19 april 2021.

1.5.

De inspecteur heeft bij brief van 31 maart 2021 de termijn verlengd met vier weken, tenzij belanghebbende hiermee niet instemt.

1.6.

Bij e-mailbericht van 1 april 2021 stemt belanghebbende niet in met verlenging van de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar.

1.7.

Bij brief van 21 april 2021, ontvangen bij de inspecteur op 23 april 2021, heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag.

1.8.

Belanghebbende heeft bij brief van 6 mei 2021, ontvangen bij de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.

Beoordeling

1.9.

De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:54, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht1. De rechtbank acht in dit geval geen onderzoek ter zitting nodig.

1.10.

Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep wordt het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld2.

1.11.

Een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is3.

1.12.

Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken4. De termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld5. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen6. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad7.

1.13.

De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager mededeelt dat voor de beschikking op de aanvraag redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is8. Het voorgaande is ook op de besluitvorming in de bezwaarschriftprocedure van toepassing9.

1.14.

Uit het voorgaande volgt dat de beslistermijn voor de inspecteur aanving op 29 december 2020 en in beginsel eindigde op 8 februari 2020. Tussen partijen is niet in geschil dat indien wordt uitgegaan van de opschorting van de termijn voor het indienen van de motivering en de verdaging met zes weken de beslistermijn op 19 april 2021 eindigde.

1.15.

In zijn verweerschrift van 21 mei 2021 stelt de inspecteur dat hij informatie heeft opgevraagd in [land] en in afwachting van de ontvangst van deze gegevens de behandeling wenst op te schorten. De inspecteur meldt daarbij dat abusievelijk niet aan belanghebbende is gemeld dat in afwachting van de verzochte inlichtingen de beslistermijn op het bezwaar wordt opgeschort.

1.16.

Nu aan belanghebbende niet is gemeld dat inlichtingen aan een buitenlandse instantie is gevraagd, is niet voldaan aan de vereisten van artikel 4:15, eerste lid, onderdeel b van de Awb. Hiermee staat vast dat niet tijdig is beslist. Aangezien bovendien niet is gebleken dat de inspecteur inmiddels uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is het beroep tegen het niet tijdig beslissen daarom kennelijk gegrond.

Verbeurde dwangsom

1.17.

In dit geval kan de rechtbank ook de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3. van de Awb verbeurde dwangsom vaststellen10. Gelet op de ingebrekestelling van 21 april 2021, is de inspecteur inmiddels de maximale dwangsom verschuldigd van € 1.442.

Termijnstelling en nadere dwangsom

1.18.

Omdat niet is gebleken dat de inspecteur inmiddels uitspraak op bezwaar heeft gedaan, zal de rechtbank op basis van artikel 8:55d van de Awb bepalen dat de inspecteur alsnog uitspraak op bezwaar moet doen. De inspecteur heeft zich in het verweerschrift beroepen op opschorting van de beslistermijn omdat noodzakelijke informatie bij buitenlandse autoriteiten is gevraagd die nog niet is ontvangen. De inspecteur heeft de rechtbank inmiddels bericht dat de gevraagde informatie is ontvangen. De rechtbank bepaalt dan ook dat de inspecteur binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog uitspraak op bezwaar doet en bekendmaakt.

1.19.

De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb in overeenstemming met het landelijk gepubliceerde beleid (gepubliceerd op rechtspraak.nl) dat de inspecteur een dwangsom van € 100 verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor bedoelde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.

Proceskosten

1.20.

De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten voor juridische bijstand vast op € 374. Dit bedrag is gebaseerd op toepassing van het tarief dat is vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor van 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de zaak van licht gewicht is, nu deze slechts gaat over de vraag of niet tijdig is beslist en, samenhangend, een dwangsom is verschuldigd11. Verder krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed.

Inhoudelijke beoordeling

1.21.

Opmerking verdient nog dat nu niet gebleken is dat inmiddels uitspraak op bezwaar is gedaan, niet aan de orde is dat het beroep van rechtswege mede daarop betrekking heeft. De rechtbank kan daarom niet toekomen aan de inhoudelijke klachten in het beroepschrift tegen de bestreden navorderingsaanslag. Voor zover belanghebbende rechtstreeks beroep heeft willen instellen tegen die belastingaanslag, is het beroep niet-ontvankelijk, omdat eerst de bezwaarfase moet worden doorlopen en de inspecteur niet heeft ingestemd met rechtstreeks beroep.

Beslissing

Rechtsmiddel