Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3569, AWB - 18 _ 450

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3569, AWB - 18 _ 450

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 juli 2021
Datum publicatie
23 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3569
Zaaknummer
AWB - 18 _ 450
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 36, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:42

Inhoudsindicatie

BRE 18/450

Bestuurdersaansprakelijkheid, artikel 36 Invorderingswet 1990. Artikel 8:42 van de Awb.

Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen kansspelbelasting die zijn opgelegd aan de BV waarvan hij bestuurder is.

Nadat belanghebbende beroep heeft ingesteld is de beschikking aansprakelijkstelling verminderd, omdat een gedeelte van de onderliggende belastingaanslagen zijn verminderd, dan wel zijn komen te vervallen. Het beroep is reeds daarom gegrond. Voor de resterende naheffingsaanslagen in de beschikking aansprakelijkstelling, geldt het wettelijk vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur omdat er geen geldige melding betalingsonmacht heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende terecht voor deze belastingschulden aansprakelijk is gesteld. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de beschikking aansprakelijkstelling verder dient te worden verlaagd.

De rechtbank is verder van oordeel dat de ontvanger niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Aan deze schending verbindt de rechtbank geen gevolgen voor de beschikking aansprakelijkstelling, wel houdt de rechtbank rekening met deze schending bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/450

uitspraak van 15 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (België),

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft aan belanghebbende met dagtekening 24 mei 2017 een beschikking aansprakelijkstelling, beschikkingsnummer: [nummer] , opgelegd voor een bedrag van € 2.232.306 in verband met het onbetaald blijven van naheffingsaanslagen kansspelbelasting, inclusief invorderingsrente, invorderingskosten en boeten, ten name van [X] B.V. (hierna: [X] BV).

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief, ontvangen door de ontvanger op 4 juli 2017, tegen de beschikking aansprakelijkstelling bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft bij brief met dagtekening 11 december 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 januari 2018, ontvangen bij de rechtbank op 22 januari 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De ontvanger heeft een verweerschrift met dagtekening 27 februari 2018 ingediend.

1.5.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020 (hierna: de eerste zitting). Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een kopie op 31 december 2020 aan partijen is verzonden.

1.6.

Bij brief van 15 oktober 2020 heeft de rechtbank de zaak heropend. In deze brief heeft de rechtbank de ontvanger verzocht om de nadere op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen. De rechtbank heeft de ontvanger daarbij specifiek verzocht om de stukken in te dienen die van belang zijn voor de beoordeling van het geschil wat betreft de hoogte van de aansprakelijkstelling (de hoogte van de belastingschulden). Verder is de – na de eerste zitting ingekomen - pleitnota van belanghebbende alsnog tot de gedingstukken gerekend.

1.7.

Bij brief met dagtekening 9 november 2020 heeft de ontvanger nadere stukken overgelegd. Deze stukken zijn in afschrift aan gemachtigde verzonden, waarbij deze in de gelegenheid is gesteld om op de stukken te reageren. Bij brief met dagtekening 9 december 2020 heeft gemachtigde op de hiervoor genoemde stukken van de ontvanger gereageerd.

1.8.

De griffier heeft telefonisch contact opgenomen met de ontvanger vanwege een aantal onduidelijkheden in de door de ontvanger met dagtekening 9 november 2020 ingediende stukken. Naar aanleiding van door de griffier gestelde vragen heeft de ontvanger met dagtekening 17 maart 2021 daarop geantwoord en nadere stukken overgelegd. Met dagtekeningen 20 en 31 mei 2021 zijn namens belanghebbende nadere stukken ingediend.

1.9.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van [Naam] en de gemachtigde mr. J.L. Vissers, verbonden aan Vissers advocatuur te ’s-Hertogenbosch, en namens de ontvanger [ontvanger] bijgestaan door [Naam] .

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is enig aandeelhouder van [Y] B.V. (hierna: [Y] BV). [Y] BV is enig aandeelhouder van [X] BV.

2.2.

De aan [X] BV opgelegde naheffingsaanslagen kansspelbelasting met betrekking tot diverse tijdvakken in de periode 2009 tot en met 2016, zijn grotendeels onbetaald gebleven.

De aansprakelijkstelling

2.3.

Eind 2016 is in het kader van de openstaande kansspelbelastingschulden van [X] BV een onderzoek gestart naar de aansprakelijkheid van de bestuurder op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990). De conclusies zijn neergelegd in het rapport met dagtekening 6 februari 2017.

2.4.

Bij beschikking van 24 mei 2017 heeft de ontvanger belanghebbende als bestuurder aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 2.232.306 inclusief rente, boeten en invorderingskosten in verband met de onbetaald gebleven belastingschulden van [X] BV (hierna: de beschikking aansprakelijkstelling). De belastingschulden betreffen (het niet-betaalde deel van) de in 2.2 genoemde naheffingsaanslagen kansspelbelasting.

2.5.

[X] BV heeft bezwaar gemaakt tegen de aan haar voor de tijdvakken mei 2010 tot en met november 2014 opgelegde naheffingsaanslagen kansspelbelasting.

2.6.

Bij uitspraak op bezwaar van 11 april 2017 is het bezwaar van [X] BV voor zover dit ziet op de tijdvakken mei 2010 tot en met februari 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is het bezwaarschrift aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Aan het verzoek is door de inspecteur niet tegemoet gekomen.

2.7.

Bij uitspraak op bezwaar van 3 april 2018 is het bezwaar van [X] BV tegen de opgelegde naheffingsaanslagen kansspelbelasting voor de tijdvakken maart 2011 tot en met november 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen ambtshalve verminderd omdat het juridisch eigendom van de speelautomaten door [X] BV is overgedragen aan [A] BVBA. Hierdoor kan volgens de inspecteur [X] BV voor deze periode niet als belastingplichtige voor de kansspelbelasting worden aangemerkt. Over deze periode resteert voor [X] BV na de vermindering een te betalen bedrag aan kansspelbelasting van € 46.735.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de kansspelbelastingschulden van [X] BV op grond van artikel 36 van de IW 1990.

3.2.

Nadat belanghebbende beroep heeft ingesteld tegen de beschikking aansprakelijkstelling, is deze verminderd omdat een gedeelte van de onderliggende belastingaanslagen zijn verminderd, dan wel zijn komen te vervallen (zie 2.7). Bovendien heeft de ontvanger tijdens de eerste zitting verklaard dat de aansprakelijkstelling beperkt moet worden tot de kansspelbelastingschuld exclusief rente, boeten en invorderingskosten. Het beroep is reeds daarom gegrond.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing