Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3620, AWB - 20 _ 4754

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3620, AWB - 20 _ 4754

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 juli 2021
Datum publicatie
19 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3620
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4754

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht

Zaaknummer BRE 20/4754

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft op 4 januari 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag) aan belanghebbende opgelegd.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 8 januari 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep op 29 april 2021. Belanghebbende is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De heffingsambtenaar is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De heffings-ambtenaar is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 24 maart 2021 aan de heffingsambtenaar van gemeente Waalwijk, P1 op het postadres postbus 97812, 2509 GE ‘s-Gravenhage, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 25 maart 2021 aan de heffingsambtenaar op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Nadat geen van de partijen is verschenen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 4 januari 2020 een auto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) op de parkeerplaats bij winkelcentrum [winkelcentrum] in Waalwijk neergezet om samen met zijn vriendin een buitenbarbecue op te halen bij de outlet van de [winkel] . In de parkeer-verordening1 en het daarbij horende aanwijzingsbesluit2 van de gemeente Waalwijk is deze plaats aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Tijdens een controle is door de betreffende parkeercontroleur om omstreeks 11.37 uur geconstateerd dat de auto niet was aangemeld bij de parkeerautomaat of voor mobiel parkeren. Daarom is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeer-belasting opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 0,10 verhoogd met € 64,50 wegens kosten van de naheffing.

2. Ten eerste is in geschil of de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. Daarnaast is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Heeft de heffingsambtenaar de hoorplicht geschonden?

3. Belanghebbende stelt dat hij nooit goed zijn verhaal heeft kunnen doen. Doordat de heffingsambtenaar op het bezwaarschrift van belanghebbende direct reageerde met een uitspraak op bezwaar, heeft hij geen uitleg kunnen geven over de situatie. De rechtbank begrijpt hieruit dat belanghebbende bedoelt dat de hoorplicht is geschonden, omdat hij niet is gehoord in bezwaar.

4. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alleen gehoord op zijn verzoek. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift niet heeft verzocht om te worden gehoord. De heffingsambtenaar was daarom niet gehouden om een hoorzitting te organiseren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar de hoorplicht van artikel 7:2 Awb niet heeft geschonden.

Heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht opgelegd?

5. Niet in geschil is dat op de parkeerplaats waar de auto is neergezet, parkeerbelasting verschuldigd is en dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft voldaan. Het geschil beperkt zich tot de vraag of sprake is geweest van laden of lossen, zodat heffing van parkeerbelasting achterwege dient te blijven.

6. Belanghebbende heeft in het beroepschrift aangevoerd dat hij bezig was met laden en lossen van een zware buitenbarbecue. Hij stelt dat hij slechts zes minuten weg is geweest om de barbecue op te halen. Verder voert belanghebbende aan dat als hij wilde winkelen, dat hij wel geparkeerd had op het naastgelegen afgesloten parkeerterrein, aangezien het daar het eerste uur gratis parkeren was.

7. De heffingsambtenaar stelt dat laden en lossen bij voortduring dient te geschieden. Als belanghebbende moet worden gevolgd in zijn standpunt dat hij om 11.35 uur de auto had geparkeerd, dan had de parkeercontroleur twee minuten om te constateren of er sprake was van laden of lossen en de naheffing uit te schrijven. Dat is volgens de heffingsambtenaar een redelijke termijn om te kunnen controleren of er sprake is van laden of lossen bij voort-during. Nu de parkeercontroleur geen dergelijke handelingen heeft waargenomen, is terecht een naheffingsaanslag opgelegd, zo stelt de heffingsambtenaar.

8. De rechtbank overweegt het volgende. Uit vaste rechtspraak3 volgt dat onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. Belanghebbende heeft geen stukken bijgevoegd waaruit de omvang dan wel het gewicht van de barbecue blijken. Met de enkele stelling dat hiervan sprake is, is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de barbecue een zaak is van enige omvang en/of van enig gewicht.

9. De rechtbank overweegt tevens dat het voor de hand ligt dat een bestuurder in de auto blijft dan wel in de directe nabijheid is van zijn auto, tijdens de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt in het kader van het onmiddellijk laden of lossen van zaken.4 Niet in geschil is dat belanghebbende vanaf de betreffende parkeerplaats nog een stuk door het winkel-centrum moest lopen naar de [winkel] , en terug met de barbecue. Daarbij komt dat de heffings-ambtenaar onweersproken heeft gesteld dat belanghebbende niet op de dichtstbijzijnde parkeerplaats heeft geparkeerd, en hem uit telefonische navraag bij de [winkel] is gebleken dat het niet gebruikelijk is om van tevoren bij de [winkel] te betalen en goederen op een later moment op te halen. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat belanghebbende en zijn vriendin de barbecue in de [winkel] uit het schap hebben gepakt en deze vervolgens hebben afgerekend, waarna zij met de barbecue naar de auto terug zijn gelopen. Hieruit volgt dat belanghebbende niet in de nabijheid van zijn auto is gebleven én diverse handelingen heeft moeten verrichten in verband met de aankoop en het meenemen van de barbecue, waardoor er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van het bij voortduring laden of lossen. Belanghebbende was dan ook parkeerbelasting verschuldigd voor het parkeren van de auto op voormelde tijd en plaats.

10. Nu niet in geschil is dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd en zal het beroep ongegrond worden verklaard.

11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H.M. Venmans, griffier, op 1 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier in niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.

De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel