Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3630, BRE-20_4961

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3630, BRE-20_4961

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
16 juli 2021
Datum publicatie
27 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3630
Zaaknummer
BRE-20_4961

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/4961

uitspraak van 16 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:

[belanghebbende] , wonende te [plaats],

belanghebbende,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 10 juli 2020, verzonden op 13 juli 2020.

1 Behandeling van het verzet

1.1.

Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet (tijdig) betalen van het griffierecht.

1.2.

Bij fax van 5 augustus 2020 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.

1.3.

Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft via een beeldverbinding (‘online’) plaatsgevonden op 2 juli 2021. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende mr. M.M. van der Marel, verbonden aan Strijp advocatuur te Eindhoven. Namens de inspecteur is met kennisgeving aan de rechtbank niemand verschenen.

2 Feiten en de gronden van het verzet

2.1.

Bij de in verzet bestreden uitspraak is het beroep van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op grond van het niet (tijdig) betalen van het verschuldigde griffierecht van € 48.

2.2.

De gronden waarop het verzet van belanghebbende is gebaseerd staan vermeld in het verzetschrift. Ter zitting is daaraan nog het volgende – zakelijk weergegeven – toegevoegd:

- De per gewone post verzonden nota en de per aangetekende post verzonden herinneringsnota hebben zowel belanghebbende als gemachtigde niet ontvangen. Gelet op de data zijn de poststukken verzonden tijdens de intelligente lockdown in het begin van de Covid-19 periode. De werkwijze van PostNL is toen gewijzigd, wat tevens gepubliceerd stond op de site van PostNL. Poststukken mochten niet persoonlijk in ontvangst genomen worden vanwege de maatregelen omtrent Covid-19. De “ontvangst” van een poststuk werd gedaan door de medewerker van PostNL. Bij het tonen van je identiteitskaart werden de laatste drie cijfers onderdeel van je “handtekening voor ontvangst”.

- Ik kan u bevestigen dat de handtekening die te zien is in de gegevens van PostNL niet van mij is en ik herken het ook niet als zodanig dat het van een collega zou kunnen zijn. Het pand waarin wij gevestigd zijn betreft een verzamelpand dat gedeeld wordt met meerdere bedrijven. Wij weten dus niet aan wie het poststuk is afgegeven. Het gebeurde daarbij ook dat poststukken zomaar werden achtergelaten in het pand. Het verliep niet altijd volgens de procedure van PostNL. Overigens heb ik het bij het pand naast ons nog nagevraagd of daar post was afgegeven, maar daar hadden ze ook niets ontvangen.

- Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad moet de verzender van een poststuk de verzending bewijzen. Deze zaak gaat inhoudelijk om een enorm bedrag en zowel belanghebbende als de rechtbank hebben er geen belang bij als het griffierecht niet wordt betaald.

3 Beoordeling van het verzet

3.1.

Van de indiener van het beroepschrift wordt een griffierecht geheven (artikel 8:41, eerste lid van de Awb). Het griffierecht dient binnen vier weken na de verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort (artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb). Indien het griffierecht niet binnen de door de griffier gestelde termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 8:41, zesde lid, van de Awb).

3.2.

Vaststaat dat het griffierecht niet is betaald voor het einde van de daartoe gestelde termijn. Gelet op het bepaalde in artikel 8:41 van de Awb zal een beroep dan niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij geoordeeld moet worden dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.

3.3.

De rechtbank heeft bij de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep ambtshalve onderzoek gedaan en in de in verzet bestreden uitspraak op basis van gegevens van Track & Trace van PostNL geoordeeld dat de herinneringsnota op regelmatige wijze op het door gemachtigde opgegeven adres is aangeboden. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat het stuk op regelmatige wijze op dat adres is aangeboden1. Gemachtigde heeft in verzet verzocht om de gegevens van PostNL en de rechtbank heeft een kopie van die gegevens aan hem verstrekt.

Het is vervolgens aan belanghebbende om het aan die gegevens van PostNL ontleende vermoeden te ontzenuwen. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende daarin geslaagd. Op grond van de door belanghebbende in verzet gestelde feiten en omstandigheden is twijfel ontstaan bij de rechtbank omtrent de ontvangst of de aanbieding van het stuk. Derhalve moet worden aangenomen dat het desbetreffende stuk niet op regelmatige wijze op het adres van gemachtigde is aangeboden.

3.4.

Gelet hierop is het beroep ten onrechte op grond van het niet betalen van het griffierecht niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet is daarom gegrond. De in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank komt te vervallen. De beroepsprocedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van die uitspraak.

3.5.

Aan belanghebbende zal een nieuwe nota worden toegezonden, zodat belanghebbende het verschuldigde griffierecht alsnog aan de rechtbank kan betalen.

3.6.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken2. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 374 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, en een 0,5 punt voor zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 0,53). Voor een vergoeding van griffierecht bestaat geen aanleiding, nu ter zake van het indienen van een verzetschrift geen griffierecht wordt geheven.

4 Beslissing