Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3642, AWB - 18 _ 5234

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3642, AWB - 18 _ 5234

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
16 juli 2021
Datum publicatie
3 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3642
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5234

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/5234

uitspraak van 16 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 december 2017 tot en met 31 december 2017, met dagtekening 22 februari 2018 en aanslagnummer [aanslagnummer] , een naheffingsaanslag loonheffingen ten bedrage van € 262.790 opgelegd. Tevens is daarbij bij beschikking een boete van € 5.278 opgelegd.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 juni 2018 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 augustus 2018, ontvangen bij de rechtbank op 2 augustus 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord [directeur/aandeelhouder] , namens belanghebbende, en [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , namens de inspecteur.

1.6.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende heeft aan haar directeur en enig aandeelhouder [directeur/aandeelhouder] (hierna: de dga) een pensioentoezegging in eigen beheer gedaan.

2.2.

In de algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende van [datum] 2017 is besloten om het pensioen in eigen beheer per [datum] 2017 af te kopen.

2.3.

Belanghebbende en de dga hebben hiertoe op [datum] 2017 een “Overeenkomst afkoop pensioen in eigen beheer” opgemaakt. De fiscale balanswaarde van de pensioenaanspraak is door partijen vastgesteld op € 733.759.

2.4.

De dga heeft met dagtekening [datum] 2017 een zogenaamd “Informatieformulier Afkoop of omzetting van pensioen in eigen beheer” ingediend, waarin hij de inspecteur informeert over de gefaciliteerde afkoop van het pensioen per [datum] 2017.

2.5.

Op 10 januari 2018 doet belanghebbende een eerste aangifte loonheffingen over het tijdvak 1 december 2017 tot en met 31 december 2017, naar een bedrag aan loonheffingen van nihil.

2.6.

Op 16 januari 2018 doet belanghebbende in verband met de afkoop van het pensioen een tweede aangifte loonheffingen over het tijdvak 1 december 2017 tot en met 31 december 2017, naar een bedrag aan loonheffingen van € 262.790.

2.7.

Met dagtekening 2 februari 2018 stuurt de inspecteur een ontvangstbevestiging van het onder 2.4 vermelde informatieformulier. Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Hoe het informatieformulier zal worden behandeld, hangt af van de gemaakt keuze.

Heeft u gekozen voor gefaciliteerde afkoop, houdt dan rekening met de afdracht van de verschuldigde loonheffing in het tijdvak waarbinnen het moment van afkoop valt.

(…)

De pensioen-bv, die het pensioen in eigen beheer van de directeur-grootaandeelhouder beheert, moet aangifte loonheffingen doen voor afkoop.”

2.8.

Omdat afdracht van de verschuldigde loonheffingen van € 262.790 uitbleef, heeft de inspecteur met dagtekening 22 februari 2018 voor dit bedrag een naheffingsaanslag opgelegd. Tevens is daarbij bij beschikking een betalingsverzuimboete van € 5.278 opgelegd.

2.9.

Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en boetebeschikking. Belanghebbende heeft verzocht om te worden gehoord.

2.10.

In juni 2018 hebben twee telefoongesprekken plaatsgevonden tussen de dga en de inspecteur. In een brief van 18 juni 2018 schrijft belanghebbende onder meer dat de inspecteur voornemens was op 19 juni 2018 een hoorzitting betreffende het bezwaar te houden, maar dat deze hoorzitting volgens belanghebbende geen zin heeft en dat namens belanghebbende dan ook niemand aanwezig zal zijn.

2.11.

De inspecteur heeft vervolgens, zonder belanghebbende te horen, op 22 juni 2018 uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij de naheffingsaanslag en boetebeschikking zijn gehandhaafd. In de uitspraak is het volgende vermeld onder het kopje “Horen”:

“Ik heb u niet gehoord, omdat u in uw brief van 18 juni jl. aangaf dat horen geen zin heeft.”

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en boetebeschikking terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en tot toewijzing van de door hem ingenomen stellingen. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, handhaving van de naheffingsaanslag en vermindering van de boete tot € 2.500.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing