Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3643, AWB 18 _ 4678

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3643, AWB 18 _ 4678

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
16 juli 2021
Datum publicatie
3 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3643
Zaaknummer
AWB 18 _ 4678

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer: BRE 18/4678

uitspraak van 16 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 12 augustus 2017 de aanslag vennootschapsbelasting (hierna: VPB) 2014 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 100.697 (hierna: de aanslag). Tevens is bij beschikking € 2.434 aan belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking belastingrente).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking belastingrente. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende griffierecht geheven van € 338.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is op [datum 1] opgericht door [heer X] (hierna: [heer X] ). De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan, volgens de registratie in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK), uit het verkrijgen, bezitten, beheren en exploiteren van (on)roerende goederen, effecten en schuldvorderingen en het deelnemen in en het voeren van beheer over ondernemingen met soortgelijke of aanverwante doelen.

2.2.

Tot zijn overlijden was [heer X] directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende. [heer X] hield 100% van de aandelen in belanghebbende.

2.3.

[heer X] was gehuwd met [echtgenote] (hierna: [echtgenote] ). [heer X] en [echtgenote] hadden tezamen drie zonen (hierna: de zonen).

2.4.

Eén van de zonen, [zoon 1] (hierna: [zoon 1] ), drijft, in vorm van een eenmanszaak, een modezaak onder de naam [modezaak] (hierna: [modezaak] ). Deze onderneming werd aanvankelijk door [heer X] gedreven. Met ingang van 1 maart 1998 huurt [modezaak] het winkelpand en de bijbehorende bovenwoning van belanghebbende.

2.5.

Met ingang van 1 januari 2002 is [zoon 1] met de bank waarbij hij een zakelijke rekening aanhield overeengekomen dat het negatieve saldo op deze bankrekening maximaal € 10.000 mag bedragen.

2.6.

Belanghebbende heeft in 2003 een lening van € 20.000 aan [modezaak] verstrekt (hierna: de lening van 2003). Deze lening is in 2008 afgelost.

2.7.

Op 5 april 2005 heeft belanghebbende een tweede lening van € 20.000 aan [modezaak] verstrekt. De leningsovereenkomst is niet schriftelijk vastgelegd. Belanghebbende en [modezaak] zijn geen rente, aflossingsschema, vaste looptijd en zekerheidsstelling respectievelijk voorwaarden waaronder tot zekerheidsstelling overgegaan dient te worden overeengekomen.

2.8.

[modezaak] heeft op 9 november 2006 een kredietovereenkomst gesloten met Postbank (hierna: de kredietovereenkomst), met dien verstande dat deze overeenkomst nadien is overgenomen door ING Bank. De kredietovereenkomst luidt, voor zover relevant, als volgt:

“(…) Postbank verleent aan Debiteur een krediet in rekening-courant tot wederopzegging tot een limiet van EUR 50.000,00. De limiet wordt met ingang van 1 januari 2007 verlaagd met EUR 1.500,00 per kwartaal. Daarnaast wordt de krediet-limiet jaarlijks bezien aan de hand van de jaarcijfers. Dit krediet zal worden geadministreerd onder gironummer [gironummer], hierna te noemen ‘girorekening’.

(…)

Debiteur is rente verschuldigd over het van dag tot dag op de girorekening berekende debetsaldo. De hoogte van dit rentepercentage is gekoppeld aan de Postbank Basisrente en wordt als volgt berekend”

3,00% boven de Postbank Basisrente met een minimum van 6%. De Postbank Basisrente wordt afhankelijk van de situatie op de geldmarkt vastgesteld. (…)

Per 9 november 2006 komt dit percentage op jaarbasis uit op 4,00% + 3,00% = 7,00%. (…).”

2.9.

Op 6 juli 2009, 30 december 2009 respectievelijk 26 januari 2010 heeft belanghebbende een lening van € 10.000, € 13.000 respectievelijk € 95.000 aan [modezaak] verstrekt. Met betrekking tot laatstgenoemde lening heeft belanghebbende de benodigde financiële middelen verkregen uit een rentedragende lening die zij bij Rabobank heeft gesloten.

2.10.

De leningsovereenkomsten van 6 juli 2009, 30 december 2009 en 26 januari 2010 zijn, evenals de lening van 5 april 2005, niet schriftelijk vastgelegd. De voorwaarden zijn gelijk aan de voorwaarden die voor de lening van 5 april 2005 zijn overeengekomen. De leningen van 5 april 2005, 6 juli 2009, 30 december 2009 en 26 januari 2010 worden hierna tezamen aangeduid als de leningen.

2.11.

Er is een achterstand ontstaan bij terugbetaling van de op grond van de kredietovereenkomst (zie onder 2.8) opgenomen kredieten. Op 16 maart 2011 heeft ING Bank het openstaande saldo van € 33.486,25, nadat een betaling van € 25.000 heeft plaatsgevonden, finaal kwijtgescholden.

2.12.

Met ingang van mei 2014 heeft belanghebbende een vordering op [modezaak] wegens een achterstand bij de betaling van de huur voor het winkelpand en de bovenwoning.

2.13.

[heer X] is op [datum 2] overleden. Met ingang van die datum worden de aandelen in belanghebbende gehouden door [echtgenote] .

2.14.

[echtgenote] en één van de zonen, [zoon 2] , zijn met ingang van [datum 3] als bestuurder van belanghebbende aangesteld.

2.15.

Op 31 december 2014 heeft [modezaak] een huurachterstand bij belanghebbende van, in totaal, € 18.280. De huurachterstand is in 2015 en 2016 opgelopen. Op 31 december 2016 bedraagt de huurachterstand, in totaal, € 50.284.

2.16.

Op 9 juni 2016 heeft belanghebbende aangifte VPB 2014 gedaan naar een belastbare winst van € 55.595 en een belastbaar bedrag van € 32.697. Belanghebbende heeft in de aangifte afwaardering van de leningen met € 68.000 geclaimd.

2.17.

Met dagtekening 12 augustus 2017 heeft de inspecteur de aanslag aan belanghebbende opgelegd naar een belastbare winst van € 123.595 en een belastbaar bedrag van € 100.697. De inspecteur is uitsluitend op het punt van de afwaardering van de leningen van de aangifte afgeweken.

2.18.

[zoon 1] heeft op 4 april 2018 een schriftelijke verklaring met betrekking tot de door hem ontvangen leningen opgesteld. Deze verklaring luidt als volgt:

“Verklaring van [modezaak] inzake de geldleningen bij [belanghebbende] groot € 138.000 + € 20.000 in 2003.

Ondertekende verklaart te hebben geleend bij [belanghebbende] op 5 april 2005: € 20.000, op 6 juli 2009: € 10.000, op 30 december 2009: € 13.000, op 26 januari 2010: € 95.000.+ € 20.000 in 2003.

Ondertekende is zich bewust van deze schulden, waarvoor in een leningsovereenkomst in 2003 is gesloten. De leningen na 2003 zijn onder dezelfde voorwaarden geld verstrekt. Ondergetekende kan deze overeenkomst helaas niet terugvinden kan onderstaande zich de voorwaarden goed herinneren.

Er was geen rente afgesproken, maar de schuld is wel direct opeisbaar. Deze gelden hebben immer een zakelijk karakter gehad en zijn derhalve op de zakelijke rekening gestort.”

3 Geschil

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Meer in het bijzonder betreft het geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende de leningen in 2014 ten laste van haar belastbare winst mag afwaarderen.

3.2.

Voor het geval de rechtbank zou oordelen dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de leningen onzakelijk zijn, is tussen partijen niet in geschil dat de leningen ten laste van de belastbare winst afgewaardeerd mogen worden met € 68.000. De aanslag dient in dat geval, derhalve, verminderd te worden tot het in de aangifte aangegeven belastbaar bedrag.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot het in de aangifte aangegeven belastbaar bedrag en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing